Criminaliteitsbestrijding? Een Kritische Beschouwing Over ‘Orde In Veiligheid’
Het is ontegenzeggelijk dat het bestaan van criminaliteit een gevoel van onveiligheid kan bezorgen. Het is dus op zichzelf niet vreemd om criminaliteit en veiligheid met elkaar in verband te brengen. Is daar dieper op in te gaan? De vraag stellen is makkelijker dan hem te beantwoorden.
Als maatschappelijke verschijnselen omvatten criminaliteit en veiligheid een onbenoembaar aantal elementen. Die elementen variëren weer naar gelang de periode waarin men leeft. Wat men in de ene periode in de sfeer van het criminele heeft gebracht, kan in de andere periode juist aanbevolen zijn (denk aan het instellen van het verbod van het opzetten van een vakorganisatie in de ene periode en het juist stimuleren van de ‘associatie’ in de andere periode). Er is wat dat aangaat een samenhang tussen politieke macht die de touwtjes in handen heeft en de mogelijke inhoud van ‘criminaliteit’. De ‘geometrie’ van het begrip is daarmee zeer variabel.
Dat laatste geldt ook voor het verschijnsel ‘veiligheid’. Wie dit begrip gebruikt, zal moeten aangeven over welke elementen ervan hij of zij spreekt. Zo bestaat er de Onderzoeksraad voor veiligheid. Overziet men het handelingsveld van die Raad, dan begrijpt men welke ruime dekking het begrip ‘veiligheid’ heeft. Men kan het aflezen aan de afgeronde en lopende onderzoeken van de Raad. Als het om een omschrijving van veiligheid gaat in het kader van de bezigheden van die Raad, spreekt men over een ‘voorval’ te weten: een gebeurtenis die de dood of letsel van een persoon [ten gevolge heeft;…], alsmede een gebeurtenis die gevaar [veroorzaakt;…] (art. 1 f, Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid).
Wie dan orde in veiligheid wil brengen, zoals Marc Schuilenburg zich in zijn proefschrift getiteld Orde in Veiligheid voorneemt, staat voor een enorme klus. Is hij geslaagd in zijn missie? Dat is de vraag waarmee ik me bezig ga houden.
Veiligheid of criminaliteitsbestrijding?
Het begrip ‘veiligheid’ wordt in de titel van het boek als een open begrip gebruikt. Alle mogelijke elementen die men maar kan vinden, vallen binnen de ‘geometrie’ ervan. Maar zoals vaak met titels: ook deze is misleidend. Let men op de vier casussen die Schuilenburg uiteindelijk behandelt, dan wordt veiligheid verengd. Het blijkt betrekking te hebben op strafrechtelijk relevant handelen. En de ‘orde’ in de titel, die verdwijnt achter de horizon. Dat zal niet vreemd blijken te zijn omdat het begrip vooral dient als transportmiddel. Veiligheid is het sleutelwoord. Dat wordt gedacht als ordeningsbeginsel.
Omdat veiligheid wordt ingezet om de criminaliteitsproblematiek aan te pakken, koppelt dit alles, uiteindelijk, aan de ‘handhaving van de rechtsorde’, dat wil zeggen de gevestigde orde. Wie die al durft te kritiseren vanuit ‘uw orde is mijn orde niet’, weet zich als subversief genoteerd. In die aandachtshoek wil Schuilenburg helemaal niet zitten, dus is het duidelijk over welke orde het hier verder gaat. Over Veiligheidsdiensten (zoals de spionagedienst AIVD) komt hij dus niet te spreken.
Gelet op de duo terminologie veiligheid / criminaliteit is op te merken dat Schuilenburg in feite twee teksten heeft geschreven. De ene tekst gaat over het denken van enkele Franse filosofen en de andere over de vier casussen. Hij is zich van die tweedeling bewust geweest. De sleutelzin daarvoor staat op pagina 172: ‘De uitwerking van dit alles [het denken van de behandelde Franse filosofen] is niet van te voren gegeven, maar kan alleen achteraf in zijn inmiddels dan gegeven ordening worden doordacht’ [zoals die in de vier casussen tot uitdrukking komt]. Dit laatste komt op mij over als de truc van de goochelaar, die een konijn uit zijn hoge hoed tovert. Want wat hij in de vier casussen tracht te laten verschijnen als overeenkomstig met zijn lezing van de ideeën van de Franse filosofen, heeft hij er eerst zelf ingestopt…
In de structuur van zijn boek is die wijze van werken ook herkenbaar. Het opent met aandacht voor het verschijnsel veiligheid. Duidelijk wordt dat het een begrip van onmetelijke omvang betreft. Schuilenburg blijkt zeer belezen. In dit verband vind ik verdienstelijk de moeite die hij zich getroost, om een uitgebreid inzichtverschaffend betoog op te zetten aangaande relevant en moeilijk leesbaar werk van de Franse filosofen Michel Foucault (1926-1984) en Gilles Deleuze (1925-1995), evenmin onbekende auteurs in anarchistische kring.
Tegen deze behandeling steekt zijn uitwerking van de vier casussen merkwaardig af. De onderwerpen ervan zijn: (1) bestrijding van hennepteelt, (2) aanpak van wegtransportcriminaliteit, (3) stedelijke interventieteams en (4) de collectieve winkelontzegging.
Protection sécurité 1
‘Ik heb een meer dan perfect beveiligingssysteem in mijn appartement laten installeren, met een infra-rood camera, bewegings- en luchtverplaatsingsdetectoren…’
Wat Schuilenburg met zijn boek heeft willen bereiken is duidelijk maken dat de overheid niet meer in zijn eentje tot criminaliteitsbestrijding in staat is. Ze heeft de inbreng en medewerking nodig van private partners en dat niet alleen, private partners kunnen ook zelf optreden. ‘Veiligheid’ is iets van ons allemaal, is de boodschap. Met de casussen beoogt Schuilenburg inzichtelijk te maken hoe de bestrijding van criminaliteit plaatsvindt in groepen van gemengde samenstelling, te weten de overheid en niet-statelijke organisaties (privaat/publiek).
In de beschrijving daarvan laat Schuilenburg zien wie met wie samenwerkt en welke samenwerkingsvraagstukken nog om oplossing vragen. Hij merkt op dat vanuit de roep om onveiligheid nu eens afdoende te bestrijden, de nieuwe situatie positief en hoopvol is. Het gaat om een duidelijk verhaal vindt hij, waarin veiligheid steeds minder een exclusief overheidsprobleem is en er gezamenlijk wordt gewerkt aan een veiligere toekomst (p. 395). Uiteraard ontkent dit niet, zo zegt hij, dat er nog wat problemen zijn op te lossen. Maar hij is zelf wel tevreden over zijn arbeid. Hij is er namelijk van overtuigd een nieuw en in vele opzichten ook kritisch perspectief te hebben ontwikkeld waarmee het dynamische karakter van de veiligheidszorg als geheel kan worden onderzocht (p.396).
Hybride
Maar hebben we Foucault en Deleuze nodig om zover te komen? Kent de Franse taal voor de problematiek van de specifieke samenwerkingvorm geen algemene term? Ik zou het denken van wel, te weten hybridation of wel hybridisatie, kruising. Schuilenburg weet dat vanzelfsprekend ook. Zo heeft hij het zelf over ‘hybride verbanden’ en over het ‘hybride karakter van problemen’. In rond Nederlands is dan te spreken over een ‘organisatie van gemengd karakter’.
In die organisatie van gemengd karakter kan sprake zijn van horizontalisering van verhoudingen. De gehorizontaliseerde verhoudingen komen tot uitdrukking in netwerkverbanden. Dit staat tegenover ‘verticalisering’ die vooral wordt aangetroffen in gehiërarchiseerde verbanden. Het is al lang geleden dat ik daarvoor de metaforen, door anderen bedacht, gebruikte om een en andere te ‘verbeelden’ – zonder hulp van Foucault en Deleuze. Zo schreef ik over het spinnenwebmodel en het honingraatmodel om daarmee een monocentristische versus een policentristische organisatiestructuur te beschrijven. Binnen dat kader kreeg ook zelforganisatie zijn plaats (Anarchistische staatsopvatting. Een paradox?, 1980). Maar ik erken, in plaats van over ‘horizontalizering’ te spreken staat ‘rizomatisch denken’ (van Deleuze), hoewel het over hetzelfde gaat, een stuk interessanter…
Nu kan ik terugkomen op mijn opmerking dat Schuilenburg in feite twee teksten heeft geschreven. Ik zou die willen vastzetten op een tweedeling van het verschijnsel macht en wel: het bestaan van macht versus de bestaande macht. Zijn eerste tekst heeft betrekking op de problematiek van ‘het bestaan van macht’. Hij voert daar met name de gedachten van Foucault voor op. Zijn tweede tekst betrekt zich op ‘de bestaande macht’. Die tekst is niet veel verder gekomen dan het leveren van een bijna kritiekloze beschrijving van vier casusposities, ontleend aan wat er zich in de reëel bestaande maatschappij voordoet.
Protection sécurité 2
‘De nec plus ultra, de Rolls onder de beveiligingssystemen, 17 000 euro inclusief btw… Geweldig gewoon!’
Hij plaatst met deze casusbehandeling ‘orde in veiligheid’ geheel in de hoek van de aandacht voor criminaliteit en de bestrijding ervan. Veiligheid wordt daarmee vereenzelvigd, zo dringt zich aan de lezer op. Een stap verder en we zitten bij ‘terrorisme-bestrijding’ om onveiligheidsgevoelens te dempen, zoals we politici vaak zien doen – om daarmee de bestaande, door het neoliberale kapitalisme geïnfecteerde, orde onaangetast te laten. Draaf ik nu door? Voor het antwoord daarop raad ik aan te lezen wat Robert Fisk in het Engelse dagblad The Independent van 26 februari 2013 schrijft onder de titel ‘War on terror is the West’s new religion’.
Een andere aanpak van de problematiek was mogelijk geweest. Daarover het volgende.
Het bestaan van macht
Schuilenburg besteedt vanuit Foucault veel aandacht aan wat hij ‘securitisering’ noemt (waarin zit het Franse woord ‘sécurité’, veiligheid). Schuilenburg verstaat daaronder: de geleidelijke bezetting van de samenleving – sinds de negentiende eeuw – door technieken, die de toekomst veilig en zeker moeten stellen.
Deze manier van formuleren loopt parallel met wat hij aan Foucault ontleent. Deze spreekt over het ‘besturen van het leven en de levensomstandigheden van mensen’ in termen van preventie, zekerheid, normering en risico. Hij heeft het dus over biologische wezens, wat we in de afkorting ‘bio’ gaan terugvinden. Schuilenburg laat dan zien hoe Foucault dit uitwerkt. Die gebruikt als voorbeeld van de ontwikkeling die hij observeert, het vraagstuk van de volksgezondheid (ondermeer de aanpak van pokken).
Foucault richt zich op biologische wezens (mensen) en de wijzen waarop daar bijvoorbeeld vanuit preventieoogpunt toezicht op wordt uitgeoefend. Die vormen van gerichte, institutionele aandacht noemt hij biopolitiek, wat voor Foucault een nieuwe machtsvorm is. En zoals Schuilenburg dan terecht opmerkt, drukt die machtsvorm zich uit in populatiecontrole.
De zorg richt zich op de condities waarop hun lichamen functioneren als drager van biologische processen. Deze biopolitiek herkent Foucault als een vorm van macht, die het sociale leven van binnenuit reguleert. Schuilenburg noteert dan in lijn met Foucault: moderne machtsuitoefening is synoniem met biomacht. Schuilenburg is bijkans lyrisch over dit soort vondsten van beschrijvingen en inzichten. Ik vraag mij dan ook af waarom hij dit spoor niet vervolgd heeft. Het mogelijke antwoord bewaar ik voor later.
Goed, Schuilenburg wilde ook bepaalde domeinen van de Nederlandse maatschappelijke werkelijkheid hebben onderzocht. Een zo’n domein vormt het optreden van de stedelijke interventie teams. Die passen, dunkt mij, naadloos in wat ook bij hem heet: populatiecontrole. Maar dat begint al bij de geboorte! Zodra een kind als geboren is aangegeven, treedt er een ‘systeem’ in werking waarbij de jonge ouders worden bezocht, om eens polshoogte te nemen in wat voor ‘nest’ de baby is terecht gekomen. Daarna volgt de periodieke ‘screening’ van de baby en de aanwijzingen aan de ouders, op het consultatiebureau.
Schuilenburg had hier een ‘casus’ van kunnen maken, die naadloos binnen de biopolitiek zou hebben gepast en mooi had aangesloten bij de casus over de interventieteams. Waarom heeft hij dat niet gedaan? Immers, veel van wat ‘securitisering’ aan gaat, komt hier samen. Het machtsinstrumentarium dat in het consultatiebureau besloten ligt, heeft hier eens niet een negatieve connotatie, integendeel het speelt een geruststellende, zelfs bedwelmende en conformistische rol. Maar omdat het hier niet om criminaliteitsbestrijding gaat, kan Schuilenburg er niets mee.
Het levert wel een uiterst subtiele onderdrukking en het helpt accepteren dat in andere domeinen van het sociale leven wordt geleid, dat er een oriëntatie wordt geboden en tenslotte dat er van ieder van ons een (digitaal) register wordt aangelegd en dat we worden gecategoriseerd. Lees er de Franse onderzoeksjournalist Jerome Thorel maar op na in zijn Attentifs ensemble! L’injonction au bonheur sécuritaire (2013). Maar deze weg wilde Schuilenburg kennelijk niet bewandelen. Welke dan?
Protection sécurité 3
‘Trouwens, de dag dat ze bij me hebben ingebroken, is dat het enige wat ze hebben meegenomen…’
Statelijkheid
Een aantal malen komt bij Schuilenburg naar voren dat bepaalde elementen, die een rol spelen bij de hybridisatie, een zelforganiserend proces veroorzaken. Daarvoor verwijst hij met name naar Deleuze en Félix Guattari (1930-1992) en hun gebruik van de term ‘assemblage’. Een assemblage wordt een eigen werkingskracht toegedicht die zelforganiserend is, zo beweren zij.
Op grond van dit soort denken gaat er ook in anarchistische kring aandacht uit naar mensen als Foucault, Deleuze en Guattari. Schuilenburg brengt het bij hen opgedane inzicht mede onder in zijn beschrijving van de vier casussen. Ik vraag me sterk af of Foucault, Deleuze en Guattari met deze combinatie gelukkig zouden zijn (maar niemand kan hen dat nog vragen). Waarom breng ik dit in?
Schuilenburg kan er wel op wijzen, dat de staat in een aantal domeinen is teruggedrongen en gedwongen is om met particuliere instanties samen te werken, maar daarmee is statelijkheid nog niet opgelost (in de zin van in rook opgegaan). Integendeel, het heeft zich genesteld in de verschillende ‘groepen van gemengde samenstelling’, zoals Schuilenburg die in zijn vier casussen bespreekt.
Onder statelijkheid versta ik ‘het mogen verschijnen in de vorm van eenzijdige gezagsbinding’. Het mogen verwijst naar wat juristen bevoegdheid noemen. Eenzijdige gezagsbinding verwijst naar de mogelijkheid om zonder diens instemming een ander te dwingen iets te doen, te laten of te ondergaan. Dit is alleen toegestaan aan personen of instanties, die daartoe de bevoegdheid hebben. Dat laatste betekent dat er wettelijke regels moeten zijn waaruit die bevoegdheid blijkt (het systeem van materiële regelgeving steunend op wetgeving in formele zin).
Bevoegdheid is hier niet meer of minder dan gelegaliseerde macht, macht die van oorsprong fysieke macht is. Welnu, hoe men ook in beschrijvingen de ‘zelforganiserende kracht’ van de hybride organisaties ophemelt, daarbinnen blijft statelijkheid actief (al was het maar door de aanwezigheid van een ‘agence’ in de groep, die een corresponderende bevoegdheid heeft). Resultaat: de hennep uit de eerste casus van Schuilenburg mag zonder toe- of instemming van de kweker worden vernietigd. Wanneer zijn strafrechtelijk relevant geachte activiteiten bewezen worden, dan riskeert hij dat hem zonder zijn toe- of instemming, een boete wordt opgelegd of dat hij gedwongen wordt vrijheidsbeneming te ondergaan (celstraf)… Daar openbaart zich door middel van legaal toegestane conversie, de fysieke macht.
Sociale Canabis Club
Kuche kuche kuche! …Stop met hoesten! Dadelijk hebben ze ons in de gaten!
Mocht de aanvang van het boek van Schuilenburg (wat ik zijn ‘eerste tekst’ noemde) een kritische instelling van hem doen vermoeden, het vervolg van het boek (door mij zijn ‘tweede tekst’ gedoopt), leert dat hij systeembevestigend heeft geopereerd. Zijn werk is als legitimerend op te vatten, voor het statelijk optreden van de ‘groepen van gemengd karakter’. Zelforganiserend wellicht, maar ten behoeve van het kunnen doen functioneren van statelijkheid en daarmee de fundamentele ongelijkheden in de ons omringende ‘reëel bestaande wereld’ bevestigend. De ‘groepen van gemengd karakter’ bevolken immers de ‘bovenliggende’ partij waar zich de bevoegdheden bevinden om tot eenzijdige gezagsbinding te besluiten! Wat dat aangaat, is er niets veranderd.
Dit werpt dan een bepaald soort licht op de werkwijze van Schuilenburg in zijn boek. Door zich te hullen in het kritische habijt van mensen als Foucault, Deleuze en Guattari kan hij een terminologie hanteren als ‘nodale sturing van veiligheid’, rizomatisch denken’, ‘zelforganiserende kracht’. Daardoor vindt een versluiering plaats van waar het eigenlijk om gaat: veiligheid verengen tot criminaliteitsbestrijding onder ongemoeid laten van de criminogene werking van het reëel bestaande financieel kapitalistische systeem.
Het is een maskerende manier van beschrijven, onder gebruikmaking van ‘newspeak’, die eerder in het domein van ‘veiligheid’ is vertoond en wel in het kader van de stedelijke veiligheid (‘urbanisme sécuritaire’) en de bestrijding van onveilige stadsgebieden (‘sécurité urbain’), zo leert de al eerder genoemde Jérome Thorel (2013: 63-67).
Het precariaat
Die gevestigde ‘reëel bestaande wereld’ produceert voor heel veel mensen op heel veel plaatsen onzekerheid. Die zelfde maatschappij kenmerkt zich door ongelijkheid. Kortom er valt in de situaties, die zo’n maatschappij laat ontstaan, nogal wat te onderdrukken vanwege de criminogene werking die van die situaties uitgaat. Met het aanzwellen van het precariaat (van précarité, onzekerheid, kwetsbaarheid), opvolger van het proletariaat, zal dit verhevigen, zo valt te voorspellen.
Precariaat? Ja, het ‘leger’ van tijdelijke contract- en seizoenarbeiders, de werklozen, de gepensioneerden, de asielzoekers, de ‘illegalen’, de daklozen, zij die van de bijstandsuitkering moeten leven, kortom ‘De nieuwe gevaarlijke klasse’, zoals ze inmiddels ook al genoemd wordt. Heb ik morgen nog mijn baan, wordt mijn contract wel verlengd? Vind ik ooit nog een baan? Hoeveel zal er nu weer gekort worden op mijn uitkering, mijn pensioen? Enzovoort. Over welke ‘veiligheid’ heeft Schuilenburg het dus…?
Door zijn aandachtsverschuiving van ‘veiligheid’ naar de commune criminaliteitsbestrijding, waardoor bijvoorbeeld de ‘zonnekoningen van Amarantis’ buiten schot blijven, heeft hij ingezet op een ‘onveiligheidsbeleving’ waar de Opsteltens en Teevens zo goed in zijn om daarop te tamboeren. Zij zullen er blij mee zijn.
Thom Holterman
SCHUILENBURG, Marc, Orde in veiligheid. Een dynamisch perspectief, proefschrift; handelsuitgave Boom Lemma, Den Haag, 2012, 454 blz.
[Beeldmateriaal overgenomen uit Siné Mensuel nummer 15, december 2012.]
Aantekeningen
[1] In de term ‘rizomatisch denken’ zit de verwijzing naar het woord rizoom, horizontale wortelstok (denk aan de wijze waarop de brandnetel zich verspreidt). Het woord rizoom is als een van de generatieve metaforen voor het denken over de samenleving gebruikt door Deleuze/Guattari (1993). Er wordt mee tot uitdrukking gebracht het idee dat een samenleving niet is ontworpen, geen organisatie is, niet logisch is opgebouwd, geen orgaan is. Een samenleving is een netwerk van netwerken… Ik ontleen deze omschrijving aan een essay van dr. M. Van der Steen, drs. R. Peeters en prof. Dr. M. van Twist, De Boom en het Rizoom, Overheidssturing in een Netwerksamenleving, afkomstig van de NSOB (Nederlandse School voor Openbaar Bestuur) in opdracht van het Ministerie van VROM, februari, 2010.
[2] Wie meer wil weten over de Onderzoeksraad voor veiligheid, klikt HIER. Voor het artikel van Robert Fisk in The Independent, klik HIER.
[3] Veiligheidsdiensten, als de voormalige BVD tegenwoordig de AIVD, vallen buiten het bestek van Schuilenburgs boek. Je kan niet alles beschrijven wat onder ‘veiligheid’ is te brengen. Het probleem is evenwel dat men nooit weet of hetgeen die diensten aan gegevens (juist of onjuist) verzamelen, terecht komt bij ‘organisaties van gemengd karakter’, en met name bij clubs waarvan Schuilenburg er twee behandeld (de stedelijke interventie teams en die welke zich bezighouden met zaken als ‘collectieve winkelontzegging’). Over Veiligheidsdiensten en het functioneren ervan weet Roel van Duijn, een ervaringsdeskundige bij uitstek, mee te praten. Niet aflatend houdt hij zich ermee bezig, zoals een recent item op De Vrije leert. Meer informatie daarover zie de site van De Vrije; klik HIER.
[4] Dat het met het precariaat niet zo maar om groep mensen gaat die een onzeker bestaan leiden, mag worden afgeleid uit de studie van de Engelse hoogleraar ‘Economische zekerheid’, Guy Standing die over deze ‘klasse’ publiceerde. De Wiardi Beckman Stichting (WBS) wijdde daaraan in oktober 2011 een studiebijeenkomst; zie de site van de WBS, klik HIER.
[5] Over wie de ‘zonnekoningen van Amarantis’ worden genoemd, klik HIER.
[6] Een heel andere benadering van veiligheid en de relatie met het strafrecht wordt gelegd door de Franse demograaf Nicolas Bourgoin. Die spreekt in zijn boek over de ‘securitaire revolutie’ (1976-2012) door de radicalisering van de sociale controle en de omwenteling van het strafrecht. Om een indruk te krijgen waar hij op stuit als hij het over veiligheid heeft, klik HIER.