‘In Alternatieven Denken’. Franz Oppenheimer: 150ste Geboortejaar Herdacht
In de nieuwe uitgave van Erkenntnis, een E-tijdschrift van het Pierre Ramus-Genootschap (nº 22/2014), wordt uitvoerig stilgestaan bij de Duitse medicus, econoom en socioloog Franz Oppenheimer vanwege zijn 150ste geboortejaar. Hoewel bij mijn weten Oppenheimer zich nooit anarchist heeft genoemd, is hij in anarchistische kringen geen onbekende. Dit heeft ondermeer te maken met zijn boek getiteld De Staat. Maar Oppenheimer heeft zich ook met het kolonie- en commune-wezen beziggehouden, een onderwerp dat menig anarchist na aan het hart ligt. Het is dus niet vreemd dat het genootschap Pierre Ramus het grootste deel van haar nieuwste nummer Erkenntnis aan hem wijdt.
Pierre Ramus (de schuilnaam van Rudolf Grossmann, 1882-1942) was anarchistische en pacifistische activist, die beschouwd wordt als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Oostenrijkse libertaire beweging. Hij gaf van 1918-1936 het tijdschrift Erkenntnis und Befreiung uit. Het sinds 1993 door het genootschap uitgegeven tijdschrift Erkenntnis besteedt zowel aandacht aan klassieke als actuele thema’s vanuit een libertaire positie bezien. Hieronder is een vertaling uit het Duits te vinden van een groot deel van de inleiding bij het Oppenheimer gedeelte in het nieuwe nummer (Redactioneel proloog). Onderaan is de gehele inhoud vermeld.
Korte biografie
Franz Oppenheimer werd geboren in Berlijn op 30 maart 1864. Na zijn medicijnenstudie werd hij huisarts in armenwijken van Berlijn en in het oosten van Duitsland. De confrontatie met de ellende in Berlijn en die van de Pruisische landarbeiders wekte bij hem de belangstelling voor sociale vraagstukstukken. Dit bracht hij in kritische artikelen tot uitdrukking. Hij verwierf daarmee naam verstand te hebben van vraagstukken over volkshuisvesting en samenleving. Om aan zijn opgedane kennis en ervaring meer inhoud te kunnen gegeven ging hij, hoewel middendertiger, economie studeren. Na daarin zich verder te hebben ontwikkeld werd hij docent aan de universiteit van Berlijn (1909). Inhoudelijke impulsen voor de ontwikkeling van zijn denken kreeg hij door het bestuderen van werken van ondermeer Pierre-Josepf Proudhon, Karl Marx en Theodor Hertzka.
In 1919 ging hij over naar de universiteit van Frankfurt am Mainz waar hij de eerste Duitse leerstoel in de sociologie bezette. Hij bleef tot aan zijn pensionering in 1929 aan deze universiteit verbonden, waar hij ook als econoom en economisch historicus doceerde. In anarchistische kring is Oppenheimer vooral bekend vanwege zijn staatstheorie: de staat is een politiek instrument, waarmee de triomferende groep de overwonnen groep langdurig weet te onderdrukken. [8] En is het niet ook zo dat Oppenheimer met zijn betekenisverlening aan de geschiedenis als ‘Selbstdomestikationsprozess’ (proces van zelfonderwerping) van de mensheid een voorloper is van hetgeen Foucault later ‘gouvernementaliteit’ noemt? [10]
Oppenheimer past in het rijtje van activistische wetenschappers. Zo heeft hij zich bemoeit met experimenten, die uitwerking van het concept van de (landbouw) kolonies en communes beoogden. Reeds in 1893 hield hij zich bezig met het oprichtingsproces van de commune Eden in Berlijn-Oranienburg, waarvoor hij de statuten van de kolonie opstelde. [14] In 1910 reisde Oppenheimer persoonlijk naar het Nabije Oosten af om de vestiging van de kibboets Merchawina voor te bereiden. Daarbij vond hij het voor de koloniebeweging in Palestina van belang om een ‘broederlijke verhouding’ met de Arabische bevolking aan te gaan. [19]
Vanaf maart 1933 werd Duitsland voor Franz Oppenheimer gevaarlijk. Onder het nazi-regime werd zijn pensioen gekort en zijn werken mochten niet meer worden verspreid. Slechts zijn internationale reputatie als wetenschapper beschermde hem nog voor korte tijd tegen direct nazi-optreden. Als gevolg van de novemberpogroms in 1938 besloot hij naar het buitenland te vettrekken. Het werd een tocht die met een omweg over Japan en China naar de Verenigde Staten liep. Daar lukte het hem binnen te komen, om alhier zijn publicatiearbeid voort te zetten. Ondanks gezondheidsproblemen richtte hij nog het tijdschrift The American Journal of Economics and Sociology op. Op 30 september 1943 overleed hij in Los Angeles.
Afwijzing Malthusiaanse visie
Erkenntnis nº 22 bestaat uit uiteenzettingen over teksten van Oppenheimer. Daarnaast zijn enkele teksten van hem zelf opgenomen. Dat daarbij slechts enkele hoekstenen van zijn omvangrijke oeuvre worden belicht, is duidelijk. Oppenheimer rangschikt zichzelf als behorend tot de groep van ‘anti-Malthusianen’. [20] De vertegenwoordiger van de klassieke economie Thomas Robert Malthus had honger en armoede met de groeiende bevolking in verband gebracht en dus als onveranderlijk verklaard. Deze manier van denken vond men later terug in het zogenaamde sociaal-darwinisme, dat de ‘strijd om het bestaan’ tot uitgangspunt nam.
Oppenheimer daarentegen, die door een anti-monopolistische politiek en door een brede deelname van mensen in het productieproces een verruiming van bestaansmogelijkheden veilig gesteld zag, kon noch de standpunten van Malthus noch die van de sociaal darwinisten met zijn zienswijze rijmen. In plaats daarvan liet hij blijken dicht in de buurt van Peter Kropotkin’s Mutual Aid te staan. [21] Hij laat zich dan ook als volgt uit: ‘Zoals in de dierenwereld, ziet Kropotkin ook in de menselijke wereld dat die veel meer door sympathie en gemeenschapsgevoel wordt beheerst dan door de strijd. […] De door hem verzamelde gegevens wijzen er duidelijk en onweerlegbaar op, dat ook in het leven van dieren en mensen in de strijd om het bestaan het behoren tot dezelfde soort een geringe rol in de ontwikkeling van de soort speelt. Veel meer wordt de ontwikkeling beheerst door psycho-biologische wetten, die Darwin zelf in volgende woorden tot uitdrukking bracht: de diersoorten die het grootste aantal van de barmhartige individuen kennen, hebben de beste kans om te overleven, en om een sterk nageslacht op te leveren’. [22] Een gedetailleerde uiteenzetting van de anti-Malthusiaanse visie is in dit nummer te vinden van de hand van de Duitse sexuoloog, socioloog en econoom Benedict Friedlaender (1868-1908).
Een interessante tijdgenoot van Oppenheimer was naast Friedlaender de socioloog Max Weber (1864-1920). Deze had in de jaren 1890, toen hij nog een jonge wetenschapper was, van zich doen spreken met een eerste gedetailleerde studie over de situatie van de arbeiders in Oost-Duitsland. Toen daarmee duidelijk werd dat er iets moest worden gedaan om de situatie van de plattelandsbevolking te verbeteren, was het antwoord van de reactionaire regering: middenklasse politiek, onderwijs en ontwikkeling van kleine boerenbedrijven. Oppenheimer zag meer in zijn tegenvoorstel: een promotie van ‘socialistische’ productiecoöperaties. Een dergelijke suggestie moest natuurlijk goed onderbouwd zijn. Oppenheimer leverde dan ook niet alleen een uitvoerige beschrijving van het model van een (landbouw)‘kolonie’, hij beschreef eveneens de problemen van private eigendomsrechten op de grond, die hij in verband bracht met een herformulering van de theorie van het monopolie. In aansluiting op de onderzoeksresultaten van Max Weber werden de door Oppenheimer behandelde problemen – coöperatievorming, eigendomsrechten en monopolievorming – in een grotere context aan de orde gesteld.
De commune Belle Verte, omgeving Rome, anno 2014
Vrede, solidariteit en vriendschap
In het herinneringsjaar 2014 is het goed een zijwaartse stap in de geschiedenis te zetten en de aandacht op de Eerste Wereldoorlog te vestigen. In de jaren voorafgaand aan de wereldbrand, had de voor ‘vrede, solidariteit en vriendschap’ [23] strijdend Franz Oppenheimer in zijn boek De Staat de geograaf Friedrich Ratzel geciteerd, die gezegd had dat de verschillen tussen de mensen het meest zichtbaar werden, waar ‘oorlog wordt gevoerd en buit wordt gemaakt’. [24] Na het uitbreken van de Grote Oorlog, in oktober 1914, liet Oppenheimer in onder meer het door Efraim Frisch opgerichte culturele tijdschrift Der Neue Merkur er geen twijfel over bestaan dat hij militaire oplossingen als een culturele achteruitgang beschouwde. (…). [25]
Uit de kring van Oppenheimer, was het vooral het tweetal Gustav Landauer [26] en Hedwig Lachmann [27], dat tegen de oorlog ageerde. Onder de tegenstanders van de oorlog nam men ook individualistische anarchisten waar, die in het spoor van Max Stirner zaten. [28] Onder hen zat Ret Marut, de uitgever van het tijdschrift Der Ziegelbrenner. Met verwijzing naar Gustav Landauer en Ret Marut worden we er aan herinnerd, dat het enthousiasme in de samenleving voor de oorlog over de gehele periode beschouwd, veel minder uitgesproken is dan heden soms wordt verondersteld. [29]
Hoewel Oppenheimer geen eigen school heeft gesticht, lukte het hem toch een aantal interessante persoonlijkheden om zich heen te verzamelen. Een bijzondere geestelijke band ontwikkelde zich tussen Oppenheimer en de in Göttingen docerende filosoof Leonard Nelson, die op basis van het neokantianisme een ethisch socialisme [30] had ontwikkeld. De in het midden van de jaren 1920 opgerichte ‘Internationale Sozialistische Kampfbund’ (ISK) verbond programmatisch de beginselen van het ethisch socialisme met de leer van Franz Oppenheimer. De ISK speelde zijn belangrijkste rol in 1933 in het verzet tegen het Nazi-regime. Ook actief in dat verzet waren leerlingen van Oppenheimer en vele anderen uit de studentengemeenschap rond hem.
‘Derde weg’
De latere Duitse minister van Economische zaken en Bondskanselier Ludwig Erhard heeft zijn proefschrift binnen het kader van het Oppenheimer Instituut geschreven. Of de door Erhard na 1945 opgezette sociale markteconomie een verwerking is van de door Oppenheimer voorgestelde ‘derde weg’ is omstreden. [31] en [32] In feite heeft Oppenheimer’s ‘derde weg’ meer met een socialistische dan met een ‘sociale markteconomie’ gemeen.
Béla Csikós-Nagy, die Oppenheimer in de jaren 1980 ‘herontdekt’ als economisch denker, [33] merkt daarover op dat het toch juist Franz Oppenheimer was, die de term socialistische markteconomie inhoudelijk heeft gevuld: ‘De verwijzing naar Oppenheimer berust uitsluitend op het feit, dat deze term [socialistische markteconomie] gebruikt wordt om de introductie van het concept van de sociale markteconomie in het Duitse sociaal-democratische economische denken van een label te voorzien. Bijgevolg stonden achter het begrip de meest verschillende economische inzichten, van socialisme tot progressieve sociale programma’s’. [34] De aanpak van Oppenheimer, zo gaat Csikós-Nagy verder, onderscheidt zich van de klassieke uitgangspunten van de socialistische warenproductie daardoor, dat hij het marktmechanisme niet als een tijdelijk iets ziet, maar haar in dienst van de socialistische maatschappij als van cruciaal belang acht. [35] Meer in detail is over de theoretisch-historische oorsprong en de actualiteitswaarde van het concept van de socialistische markteconomie te lezen is in het artikel van Gerhard Senft.
[Tapachula, Chiapas, Mexico, 9 november 2004; commentaar bij de foto: ‘Slechts snuffelen in de vuilnishoop’.]
De neiging van Oppenheimer om zich in te laten met alternatieve economische modellen, leidde hem ook in de richting een andere variant van de ‘derde weg’ – namelijk de economische opvatting van Silvio Gesell en diens leer over ‘vrijgeld’. Echter, Oppenheimer bekeek de voorstellen van het monetaire beleid van Gesell met terughoudendheid. In 1935 publiceerde hij in het prestigieuze Zeitschrift für schweizerische Statistik und Volkswirtschaf, een kritiek op de geld- en crisistheorie van Silvio Gesell. Hoewel de bespreking ervan leert dat Gesell slechts op geringe instemming van Oppemheimer kon rekenen, is het opmerkelijk dat hij dit op een vriendelijke en respectvolle wijze formuleert. Hij was er dan ook op uit in alternatieven te denken.
De afronding van dit discussievolle onderwerp vindt plaats met een bijdrage van Jörg Gude. Hij gaat in op enkele elementen van de kritiek van Oppenheimer op de geldtheorie van Gesell. Met dit artikel eindigt tevens het eerbetoon aan een interessante economische denker.
[De nummers die men in bovenstaande tekst tegenkomt, corresponderen met de nummering van het notenapparaat dat bij de proloog hoort. Het is te raadplegen in het nummer zelf, waarvan hieronder de link wordt verschaft.] [vertaling en bewerking Thom Holterman]
ERKENNTNIS, nº 22, 2014, uitgegeven door het Pierre Ramus-Genootschap [zie Aantekening voor de link].
[De twee laatste foto’s zijn ontleend aan Rivista Anarchica, nº 391, 2014.]
Aantekening
Het hier behandelde nummer is vrij op Internet te raadplegen. Zie daarvoor de site van het Pierre Ramus-Genootschap, klik HIER. Over Franz Oppenheimer en de staat vindt u meer op deze site; klik HIER. Het thema ‘vrijgeld’ en de opvatting van Silvio Gesell vindt men eveneens op deze site besproken; klik HIER.
Inhoud van Erkenntnis nº22/2014
Redactioneel proloog, ‚In Alternativen Denken’. Franz Oppenheimer zum 150. Geburtstag
Benedict Friedlaender, Neophysiokratische Einwände gegen die Bevölkerungstheorie van Thomas Robert Mathus
Max Weber, Entwicklungstendenzen in der Lage der Ostelbischen Landarbeiter
Franz Oppenheimer, Genossenschaftliche Ansiedlung
Franz Oppenheimer, Gemeineigentum und Privateigentum an Grund und Boden
Franz Oppenheimer, Soziale Frage und Monopol
Gustav Landauer, Die Abschaffung des Krieges durch die Selbstbestimmung des Volkes
Gerhard Senft, Den Sozialismus neu denken: Konturen einer sozialistischen Marktwirtschaft
Franz Oppenheimer, Freiland – Freigeld. Kritik der Geld- und Krisentheorie Silvio Gesells
Jörg Gude, Gesells ‚Natürliche Wirtschaftsordnung’ im Lichte der Kritik von Franz Oppenheimer
Amelie Lanier, Michail Bakunin, 1814-1876
Maurice Schuhmann, Die Sade-Rezeption in der DDR- eine Spurensuche