Situationistische Internationale. Raoul Vaneigem In Dialoog Met Gérard Berréby. Niets Heeft Een Eind, Alles Een Begin.
Raoul Vaneigem (1934) is een Belgische auteur en radicale maatschappijcriticus. Na het atheneum gaat hij als zeventienjarige letterkunde studeren aan de Université Libre in Brussel. Eenmaal afgestudeerd, geeft hij enkele jaren les aan verschillende onderwijsinstellingen. Dit is in een tijd dat België heftige en langdurige stakingen kent, waaraan Vaneigem deelneemt (jaren 1960-61). Vervolgens zal hij bijna tien jaar deel uitmaken van de beweging Internationale Situationiste (I.S.).
Vaneigem geeft nooit interviews. Maar als hij op enig moment er wel toe bereid is, dan moet het grondig gebeuren. In dit gevel treft hij de Franse auteur Gérard Berréby (1950) behept met een sterke interesse voor de situationistische beweging, tevens uitgever en oprichter van Éditions Allia, in 1982. Berréby heeft zich geducht op de dialoog voorbereid. Hij en Vaneigem zijn gesprekken begonnen over waar Vaneigem vandaan komt om dan de jaren van de I.S. te bespreken. En vanzelfsprekend komt ook het ‘daarna’ aan de orde.
Het resultaat is een boek met een doorlopende tweespraak, belegd met informatieve noten, veel foto’s en ander beeldmateriaal, sub-vraaggesprekken door Berréby afgenomen met mensen uit de culturele omgeving van Vaneigem en overdrukken van (korte) artikelen of andere teksten ter nadere informatie. Dit alles is in een levendige, gevarieerde lay-out verwerkt. Kortom, Rien n’est fini, tout commence (Niets heeft een eind, alles een begin) is een fascinerend boek geworden.
De aanloop
Het grootste deel van de dialoog is besteed aan de ontwikkelingen in de situationistische beweging, waar Raoul Vaneigem zich in 1961 bij aansluit. Die ontwikkelingen omvatten een omvorming van I.S. (keerpunt in 1963), het beleven van het hoogtepunt (mei ’68) en daarna de neergang ervan. De zelfopheffing in 1972 heeft Raoul niet beleefd omdat hij zich in 1970 al uit eigen beweging had teruggetrokken. Een prangende vraag is natuurlijk hoe een begaafde jongeman als Raoul bij zo’n beweging betrokken raakt. Het antwoord is te zoeken in het eerste deel van de dialoog.
Vaneigem is geboren in een arbeidersgezin in het Belgische dorp Lessines, gelegen in de mijnstreek de Borinage. Zijn vader werkte bij het spoor en was vakbondsman. In die streek en dat milieu is Raoul gevoelig geworden voor wat er zich in de wereld afspeelt: de uitbuiting van de ene mens door de andere mens. De arbeidsomstandigheden gaven aanleiding voor nogal wat (dodelijke) ongelukken in die streek. ‘Dit soort gebeurtenissen, waar wij dichtbij zaten, voedde mijn woede tegen de bazen’, zegt hij. ‘Dertien, veertien jaar zijnde had ik de hele atmosfeer van het arbeidersmilieu ingeademd’. Die atmosfeer en de woede, heeft hem nimmer verlaten.
Door zijn letterkundige studie geïnteresseerd geraakt in de Franse dichter Lautréamont, inspireert hem tot het schrijven van het essay Poésie et Révolution. Benieuwd naar een oordeel erover, zendt hij het toe aan de Franse neomarxistische socioloog en maatschappijcriticus Henry Lefebvre (1901-1991). Van hem heeft Raoul gelezen diens Critique de la vie quotidienne (1947; Kritiek op het dagelijks leven). Tot zijn vreugde reageert Lefebvre. Die verwijst hem vervolgens naar een vriend, met de raad om met hem contact op te nemen. Die vriend is Guy Debord. Aldus ontstaat begin 1961 een persoonlijk contact tussen Debord en Vaneigem.
Conferentie I.S. in Antwerpen, 1962. Van links naar rechts: Attila Kotanyi, Guy Debord, Michèle Bernstein en Raoul Vaneigem. De vrouw links is onbekend; de vrouw tussen Debord en Bernstein is Thérese Vaneigem.
Keerpunt
‘Toen ik [Raoul] voor het eerst bij hen [Guy Debord en zijn vrouw Michèle Bernstein] in Parijs kwam, opende Guy een kastdeur zeggende ‘Voilà, y a de quoi faire!’ (Kijk, we hebben wat te verhapstukken!): 15 flessen wijn. Kortom, het was eten, drinken en discussie’. Het klikt meteen tussen hen. Debord en Vaneigem begrepen elkaar onmiddellijk. ‘Wij [I.S.] zijn de katalysatoren van een verwarring geweest, gericht op de omverwerping van de bestaande basis ten behoeve van een radicaal nieuwe maatschappij’, zal Raoul formuleren. En Michèle Bernstein deelt hier in. Zij is van alles te gelijk, merkt Raoul op: zeer conviviaal als het om eten en drinken gaat, zeer precies als het om taal gaat; zij mengt zich in de discussie en is nergens in de schaduw van Guy.
En vergeet niet, antwoord Raoul aan Berréby, ‘Ik heb geen literair oeuvre opgebouwd, ik ben schrijver noch filosoof. Ik beschouw mij als een ambachtsman op zoek naar de zin die het meest duidelijk weergeeft wat ik wil zeggen’. Als kunstenaar wil je behagen, en dat is het verschil, ‘wij [Guy en ik] maakten ons geen zorgen of men het mooi vond of juist niet. Ja, dat is het verschil’.
Waar Raoul weigert om voor filosoof door te gaan, is dat omdat hij weinig op heeft met de wereld te interpreteren. Want, met Marx, komt het erop aan die wereld te veranderen. Kortom, ‘als ik met het analyseren van de wereld bezig ben, is het om hem te veranderen’. Interpreteren moet leiden tot politiseren.
Binnen de situationistische beweging was er op dat moment al het een en ander gaande. ‘Toen ik aantrad was het in I.S. al aan het schuiven. De strijd tegen de factie (roerig onderdeel) van kunstenaars in I.S. als avant-garde beweging, begon zich te organiseren. Debord was al kritisch. Als ik hem ontmoet, waren de grote stakingen in België aan de gang, waaraan ik meedeed, zoals velen trouwens. Bij mij deed het sociale en het politieke ertoe. Nauwkeuriger: het sociale ging voor het politieke. Daarbij leken mij artistieke kwesties niet van doorslaggevend belang. Ik beschouwde het politieke als een perspectief om de kunst te passeren’.
‘Vergeet niet, merkt Raoul op, ‘dat er vooral van die mensen waren als Constant, zeker, een opmerkelijk architect, maar die begon te veel aan het woord ‘situationist’ te trekken. Zijn werk bestond erin ongewone constructies ‘situaties’ te noemen. (…) En er waren kunstenaars, die zich als avant-garde zagen, terwijl ze slechts de avant-garde van de handel waren’. Hier moest I.S. vanaf, wilde het de politisering, die al aan de gang was, kunnen laten doorzetten. In 1962-63 doet zich dan het keerpunt voor waar afscheid is genomen van de kunstenaars (door de successievelijke excommunicatie van hen). Bij I.S. volgde aldus, zo is aan de antwoorden van Vaneigem te ontlenen, de politieke kritiek de kunstkritiek op.
Deze overgang naar de ideologie- en politieke kritiek heeft een vernieuwing van I.S. opgeleverd, die tevens een breuk manifesteert met het idee avant-garde. ‘Wij wilden geen avant-garde zijn. Ja, wel individuen die radicaliteit zaaien, maar dan zonder ‘speerpunt van het proletariaat’ te zijn, zoals de stalinisten bleven herhalen’. De I.S. is in zijn tweede fase beland.
Het duo Debord-Vaneigem
Raoul kan zich in deze gang van zaken goed herkennen. ‘Debord en ik waren het vlug eens over het loslaten van de kunstkritiek. Immers het kunstwerk is van minder belang dan de markt die de verkoop verzekerd’. De kunstkritiek hoort dus in politieke kritiek uit te lopen. Debord en Vaneigem huldigen dan ook hetzelfde concept over het voorbij gaan aan de kunst, de filosofie. Raoul: ‘Kunst in zijn hoedanigheid van gespecialiseerde sector interesseerde ons niet’.
De vriendschapsband en de innige intellectuele verstandhouding openbaren zich spontaan tussen hen. Wat heeft dit jullie wederzijds gebracht, wil Berréby weten. Raoul legt dan uit dat zij een relatie zijn aangegaan zonder berekening noch tactiek. ‘Ik heb mij nooit in de val laten lopen van een machtsrelatie met Guy. Dat verklaart ook waarom wij zolang hebben kunnen samenwerken. Voor ons gold ook dat het voorbijgaan aan de kunst verband hield met het dagelijkse leven zelf. Het leven moest een kunstvorm worden…’.
‘Iets dat mij bij Debord heeft gefascineerd, was zijn vastberadenheid, zijn zelfverzekerdheid, een karaktertrek die ik niet heb’, aldus Raoul. ‘De taal van Debord is altijd objectief geweest en bezit een filosofische kracht. De mijne hechtte zich vooral aan de subjectieve analyse, met noties als opoffering, ervaring, beleefd hebben. Die twee hebben elkaar steeds perfect aangevuld’, meent Raoul. Hij herkent deze verschillen ook in hun beider teksten die vonken doet spatten om mei ’68 vuur te geven: De spektakelmaatschappij (1967 van Debord) en het Handboek voor de jonge generatie (1967 van Vaneigem) [in het Frans uitgekomen in 1967; de eerste tekst kent zijn eerste Nederlandse vertaling in 1976 en de tweede in 1978].
Bij het schrijven hebben zij nooit, zegt Raoul, elkaars concepten uitgewisseld. ‘Er heerste tussen ons een stilzwijgende overeenkomst, gevoed door ons wederzijds vertrouwen’. Punten van overeenkomst en verschil wat de teksten aangaat? Wel, zegt Raoul, ‘de overeenkomst is dat onze kritiek op de oude wereld gefundeerd is op een kritiek op het dagelijks leven. Het perspectief verschilt echter. Debord kijkt van buitenaf, hij is als een beschouwer in een laboratorium, die elementen analyseert. Ik vertrek eerder vanuit mijn eigen emoties. Ik werk als het ware via een zelfanalyse…’.
‘Het gaat om twee toonsoorten, wat niet belet dat de stukken met elkaar overeenstemmen. Zo verschillend als ze zijn, ze verenigen zich in een zelfde subversieve gedachte. Daardoor komen de twee afzonderlijke interpretaties uit in een heftige vijandigheid aangaande de bestaande maatschappij. Het positieve deel van Debord legt het accent op de arbeidersraden, het zelfbestuur. Ons project was de revolutie en in dit geval waren wij zeer verbonden met Pannekoek en de raden. Ik onderstreep de individuele emancipatie, overigens onder verzet tegen het individualisme van het vervreemde individu, met de oproep dat het fundament van alle subversieve actie te vinden is in het dagelijks leven’.
Hoogtepunt, verval en zelfopheffing
Met deze instelling gaat I.S. mei ’68 beleven. Zij vormt als het ware een ‘vooruitgeschoven post’. Raoul: ‘We zagen dat een aantal van door ons verdedigde beginselen plotseling gehoor kregen’. Maar, zo merkt hij ook op, ‘de uitkomsten ervan gingen voorbij aan onze verwachtingen. Ons idee van consolideren van ‘vooruitgeschoven post’ ging samen met de zorg om te voorkomen dat de vijand er zou weten te penetreren. Er vestigde zich namelijk een nieuwe ‘autoriteit’, de ‘Enragés’ (Woedenden) met ondermeer Cohn-Bendit.
Samen met Berréby gaat Vaneigem na wat er allemaal in dat opstandige moment (mei ’68) gebeurt. Aan het eind ervan is niet aan de constatering voorbij te gaan: de erkenning van I.S. is internationaal, de overwinning ook, tegelijk kondigt zich evenwel vervolgens ook het verval van I.S. aan. En waarmee Vaneigem zich steeds moeilijker kon verenigen was een ‘stalinistisch’ afglijden, tot uitdrukking komend in de vaak ongecontroleerde excommunicaties door Debord. Ook dat wordt door Berréby en Vaneigem uitvoerig besproken.
Wat ik [ThH] hier van belang vind, is te herhalen wat Raoul fier overeind houdt. Het heeft namelijk zijn belang voor het heden. Raoul: ‘Wat altijd duidelijk bij ons is geweest, is de radicaliteit. Ons akkoord gaan met wat Lefebvre over het belang van het dagelijks leven zegt, komt nu weer terug in de debatten. Neem de kwestie van het dragen van de sluier door moslima. Dat is ideologie. Echter, wat belangrijk is: het statuut van de vrouw! De kwestie of wij het dragen van de sluier moeten accepteren of verplichten deze af te doen, dat gaat ons niet aan. Omgekeerd: dat de vrouw onderworpen zou zijn aan de mannelijke overheersing in een archaïsch patriarchaat in traditionele regimes in de Arabische wereld of elders, dát is het werkelijke probleem.
Het gaat er dus om in te zien dat de rechten van de vrouw niet dezelfde zijn als die van de man en dat is het echte gevecht, dit gelijk te trekken. Dat keert terug in het dagelijks leven. Daar legt ook Lefebvre de nadruk. Zo wordt nog eens tijdens de dialoog herhaalt: steeds is er een kritiek op het dagelijks leven, die subversiviteit oplevert in de verwerping van het geprefabriceerde leven, geprogrammeerd door het kapitalisme.
Na het verval van I.S. volgt zijn zelfopheffing door Debord in 1972. Daaraan vooraf gaat het zich terugtrekken door Vaneigem in 1970. Emotioneel heeft hem dat zeer geraakt, legt hij uit. ‘Het heeft jaren geduurd voordat ik daar overheen was’. Maar nostalgisch? Neen. De boeken met correspondentie die zijn verschenen? Het interesseert hem niet meer. Het idee van een gedachte van een constante evolutie is het enige dat hem wel interesseert en ‘ik blijf waarde hechten aan de theoretische gedachten van I.S., de rest…’.
Begin zonder eind
De dialoog Niets heeft een eind, alles een begin kent inleiding noch conclusie, zelfs een inhoudsopgave ontbreekt. Alles wat te vermelden is aan noten, beeldmateriaal, bijlagen is tussen de dialoog door verwerkt. Die dialoog opent gewoon met een antwoord, waarvan je verwacht dat daaraan vooraf een vraag ging: ‘In 1961, toen ik docent was aan de pedagogische academie van Nivelles…’. Aldus wordt Raoul sprekend ingevoerd. Een kleine 400 pagina’s verder wordt hem de laatste vraag gesteld door Berréby. Althans… Het is meer dat de lezer erop wordt gewezen, dat in deze dialoog allerlei openingen zijn gegeven die tot nadenken stemmen. En hoewel Berréby niet aan Raoul wil vragen hoe het nu verder moet, doet hij dat op handige manier toch via een opmerking naar aanleiding van een interview met de Franse dichter André Gide in 1913. En dan komt Raoul Vaneigem nog een keer los.
Om te laten proeven dat de oude Vaneigem nog steeds ook de jonge Raoul is, vertaal ik hier tot slot enkele alinea’s van de laatste twee pagina’s (pag. 392-393), inclusief de laatste woorden van Berréby.
Raoul: ‘De verwoesting van het leven en de natuurlijke bronnen, die de maffiose financiers en het despotisme van het geld heden ten dage veroorzaken, zijn verpletterend en verspreiden zich als een besmettelijke ziekte. We zien een absurd systeem oekazes uitvaardigen richting staten, bevolkingen verarmen, het publiek domein verkwanselen, voedsel vergiftigen, de aarde en het dagelijks leven onvruchtbaar maken, wanhoop en verveling vermeerderen en dit alles om langs die weg de oorlog van allen tegen allen aan te wakkeren.
De staten spelen daarbij de rol van knechten van het absurde systeem. Hun laatste bestaansreden bevestigt zich in het uitoefenen van hun repressieve functie. Het spel is duidelijk. Of we stappen in de zelfmoordlogica en we berusten erin te creperen in de gaskamer van de bankiers… Of we worden ons bewust dat er niemand anders is om ons te helpen dan wijzelf.
We gooien de basis van die maatschappij omver. En weet goed: we hebben geen ideologieën nodig om scholen, ziekenhuizen, transport, huizen, sociaal nuttige ondernemingen (metaal, duurzame energie, textiel, natuurlijke voeding) te laten functioneren, om het publiek domein, tot puin geworden door beursspeculaties, te herstellen. Kijk naar Griekenland, Spanje, Portugal, waar zelfbestuurde sociale centra zijn verschenen in onderwijs, gezondheidszorg en voor kwalitatief goed voedsel.
Het zijn slechts experimenten maar het is via die weg, dat het zelfbestuur van het dagelijks leven zich profileert. Het is de enige, praktische manier om het leven een kans te geven’.
Berréby: ‘Jij zegt het…’
Thom Holterman
BERRÉBY, Gérard & Raoul Vaneigem, Rien n’est fini, tout commence, Éditions Allia, Paris, 2014, 393 blz., prijs 25 euro.
[Foto’s overgenomen uit het besproken boek.]
Aantekeningen
[ 1 ] Henry Lefebvre, naar wie hier boven in verband met I.S. is verwezen, maakt via een Atlantische omweg een revival mee. De Amerikaanse sociaalgeograaf David Harvey, net als de Amerikaanse Kristin Ross, die vergelijkende letterkunde doceert en gespecialiseerd is in Franse cultuur, betonen zich in hun boeken oplettende lezers van Lefebvre’s werk en inzicht aangaande het verschijnsel stad. Dit maak ik op uit de boekenbijlage van Le Monde van 27 februari 2015. Twee pagina’s groot wordt aan hun beider boeken aandacht besteed onder de kop ‘Steden: de strijd gaat door!’ (hoor ik Provo hier?). Van David Harvey, From the Right to the Cities to the Urban Revolution, en van Kristin Ross, Communal Luxury. The Political Imaginary of the Paris Commune.
[ 2 ] Over Debord en de situationistische beweging is al een immense hoeveelheid tekst geproduceerd. Maar wie oude jaargangen van Buiten de orde, 1ste kwartaal 2005, bij de hand heeft, slaat van Johny Lenaerts nog eens op onder de titel ‘De melancholie van Guy Debord. Hij of zij vindt een overzicht van de gang van zaken in de I.S.