Rudolf Rocker: Een nieuw begin
Rudolf Rocker staat bekend als een vooraanstaand anarchosyndicalist. Zoals in zijn memoires ‘Onder Joodse arbeiders’ (Kelderuitgeverij, 2015) verhaald wordt, was hij vóór de Eerste Wereldoorlog actief in de Joodse arbeidersbeweging in Londen. In de jaren 1920 was hij een van de leidende figuren van de Freien Arbeiter-Union Deutschlands (FAUD). Kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog zou hij zijn opvattingen aan een diepgaand zelfonderzoek onderwerpen en enkele krachtlijnen voor een nieuw begin uitwerken.
Deze overdenking levert nuttige aanwijzingen voor het feit, dat het anarchisme niet als een vast en onbeweeglijk blok gezien moet worden. In feite ging Rudolf Rocker de Amerikaanse anarchist Bookchin hierin voor. Beiden laten zien hoe en waaraan al in de bestaande maatschappij aan introductie van libertaire samenlevingselementen en organisaties is te denken. Allerlei instellingen van de maatschappij van de toekomst laten zich in de schoot van de bestaande maatschappij uitbouwen, is ook Rocker’s idee. Johny Lenaerts schrijft over een nieuw begin, zoals Rudolf Rocker dat zag. [ThH]
Schipbreuk
Toen Rudolf Rocker (1873-1958) in 1945 vernam dat zijn oude vriend Max Nettlau, historicus van het anarchisme, op 79-jarige leeftijd overleden was, begon hij aan een boek over diens leven en werk, waarbij hij zijn eigen opvattingen aan een diepgaand onderzoek onderwierp (1). Alhoewel Nettlau vooral de historicus van de libertaire ideeën en bewegingen was, had hij ook getracht in min of meer lange artikelen zijn opvattingen over het anarchisme te verduidelijken, waarbij hij zijn kritieken niet onder de mat veegde. Het zou voor Rudolf Rocker een boeiende confrontatie worden, waarin hij tot een herziening van zijn vooroorlogse opvattingen over het anarchisme aangespoord werd.
De wereldoorlog had alle vaste overtuigingen aan het wankelen gebracht. Het geloof in universele oplossingen had elke grond verloren. Waardeoordelen van het verleden leken gefaald te hebben. In deze situatie ging het er voor Rudolf Rocker niet zozeer om terug aan te knopen bij de oude tradities alswel om een nieuw begin op een brede basis en zonder de oogkleppen van de vooroorlogse arbeidersbeweging.
Trouwens, wat stelde die arbeidersbeweging nog voor? Talrijk waren de revolutionairen die de schipbreuk van de arbeidersbeweging vaststelden. Ze wierpen fundamentele vragen op. Waarom heeft de arbeidersklasse in haar historische taak gefaald? Waarom heeft ze zich niet verzet tegen het nationaalsocialisme in Duitsland? Waarom vinden we geen sporen van een revolutionaire beweging onder de Amerikaanse arbeiders? Wat is er gebeurd met de sociale vitaliteit van de arbeidersklasse wereldwijd? Waarom lijken de massa’s overal ter wereld niet langer in staat iets nieuws voor hun zelfbevrijding op te starten?
Arbeidersbeweging
Rudolf Rocker zocht bij Max Nettlau naar een antwoord. Voor Nettlau, zo herinnert ons Rudolf Rocker, bleek de nadruk op het klassebegrip met verloop van tijd rampzalig te zijn en te leiden tot een verwarring van begrippen. ‘De socialistische idee,’ zo schreef hij ooit aan Rocker, ‘behoort toe aan de hele mensheid, die er de basis van vormt… Ze behoort even weinig toe aan de arbeidersklasse als de productiemiddelen toebehoren aan de kapitalisten.’
Voor Nettlau was het klassebegrip in het beste geval een sociologisch instrument en in verschillende opzichten was haar toepassing even onzeker en even problematisch als het begrip ras. Men kan niet met zekerheid bepalen waar een klasse ophoudt en waar een andere begint. Het is enkel een collectief concept waar we nooit waardevolle en algemene conclusies over het individu uit kunnen trekken. ‘Wanneer we een vertegenwoordiger van de financierswereld of van het grootkapitaal naast een fabrieksarbeider of een dagloner plaatsen, dan is het verschil opvallend. Maar tussen het proletariaat en het grootkapitaal bestaat er een hele reeks van tussenliggende sociale lagen die men moeilijk kan differentiëren of classificeren, en die niettemin in even grote mate als de arbeiders aan de constante druk van het grootkapitaal blootgesteld worden. De arbeiders zelf vormen geen homogene klasse, hun belangen verschillen, botsen zelfs soms met elkaar.’
Het zou een grote fout zijn te veronderstellen dat de morele en intellectuele kwaliteiten van een individu zouden voortspruiten uit zijn klasseafkomst. Alleen al het feit dat de meeste socialistische denkers niet uit de arbeidersklasse voortkomen maar uit diverse lagen van de heersende klasse, zou ons moeten aansporen tot voorzichtigheid. Het begrip ‘klassenbewustzijn’ is volgens Nettlau een leeg concept, dat een gedegen studie niet weerstaat. Rudolf Rocker: ‘Het zijn niet de klassebelangen maar de maatschappelijke structuren en de stromingen van de tijd waarin men leeft, die altijd al de arbeiders sterk beïnvloed hebben, en hun repercussies op de denkwijze overschrijden in verregaande mate de klasseafkomst.’ De periode tussen de twee wereldoorlogen heeft dit duidelijk aangetoond. Het nazisme was geenszins een beweging van een minderheid maar een grote volksbeweging die nooit de macht had kunnen veroveren zonder de steun van brede lagen van de actieve bevolking.
Het gaat ook niet op te beweren dat de arbeiders misleid werden. Dit voorbeeld toont duidelijk aan dat de klasseafkomst geen specifiek bewustzijn ontwikkelt waarin ze zich van andere onderscheidt. ‘Een individu is niet het resultaat van zijn afkomst uit een bepaalde maatschappelijke laag maar de vrucht van zijn persoonlijk handelen.’ Wie zijn leven niet zelf ter hand neemt, levert zich over aan anderen.
Een klasse als dusdanig, evenmin als een ras of een natie, geniet niet van een bewustzijn of van specifieke morele en intellectuele gaven. In elke klasse vinden we individuen met de meest uiteenlopende ideeën, gaven en tradities. Net als in elke andere klasse vinden we in het proletariaat reactionairen, kleinburgers, kortzichtigen. En net als in om het even welke andere klasse treffen we er ook mensen aan met een grote humanistische en idealistische ingesteldheid.
Het heeft geen enkel nut het kapitalisme met alle zonden van Israël op te zadelen als men zich niet zelf verantwoordelijk voelt, indien men niet zelf optreedt daar waar dit mogelijk is. De individuen dienen gevormd te worden. En men wordt enkel een volkomen individu wanneer men het gevoelen van menselijke waardigheid ontwikkelt.
Voor Max Nettlau, zo schrijft Rudolf Rocker, was de maat van alle dingen de mens, niet de sociale klasse. Hij had een groot respect voor de geïsoleerde arbeider, maar hij had een diep misprijzen voor de proletariër die net als de gemiddelde bourgeois zoveel mogelijk geld wilde verdienen, onverschillig bleef voor het wereldgebeuren en niet wilde beseffen dat zijn absurd egoïsme en zijn asociaal gedrag bijdroegen aan het instandhouden van de sociale ellende en aan de vernedering van zijn soortgenoten. Hij verwachtte van de arbeiders méér idealisme en een grotere opstandigheid, want ze hadden immers meer te winnen bij een maatschappelijke transformatie.
Alle mooie woorden over de klassenstrijd en de internationale solidariteit hadden niet kunnen beletten dat bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog de arbeidersorganisaties zich in de armen van de oorlogsvoerders wierpen. De arbeidersbeweging bleek even machteloos te zijn om de opkomst van het fascisme, dat de Tweede Wereldoorlog met zich mee zou brengen, te verhinderen. Nettlau zag de oorzaak voor deze trieste voorvallen in de geleidelijke invloed van de ideeën van de nationale staat binnen de arbeidersbeweging. Vandaar dat hij sceptisch stond tegenover zogenaamde massabewegingen. Hij stelde zijn hoop in de gemeenschappelijke actie van alle groeperingen die elk op hun manier hetzelfde doel nastreefden: de emancipatie van de mens.
Het vertrouwen in een arbeidersklasse en een arbeidersbeweging heeft in landen als Italië, Frankrijk en België, niet zonder reden, langer stand gehouden dan in de Verenigde Staten of West-Duitsland. In 1973 zou Cornelius Castoriadis een balans van de ervaring van de arbeidersbeweging opmaken en tot de conclusie komen dat ook in West-Europa de arbeidersbeweging als autonome sociaal-historische kracht tot het verleden behoort (2). Dit wil niet zeggen dat er geen arbeidersstrijd meer zou voorkomen, wel dat ze haar offensieve kracht verloren heeft en niet in staat is het lot van de mensheid te bepalen.
Revolutie?
Het anarchisme zoals Max Nettlau dat opvatte was geen systeem dat zich op zichzelf terugplooide en zich niet zou hoeven te ontwikkelen, het was een denkwijze die open stond voor elke mogelijkheid verder te evolueren en die uitdrukking gaf aan de vrijheid van het individu. De economie moest enkel een middel zijn om de vrije expressie en de individuele autonomie te ontwikkelen.
Revoluties waren volgens Nettlau niet in staat met één slag de oude ideeën en tradities aan de kant te schuiven; een mentaliteit die doordrongen was van het machtsdenken zou maar langzaam kunnen overwonnen worden. Als historicus zag Max Nettlau het geloof in een sociale revolutie dat met één slag de mensheid van de slavernij zou bevrijden en een tijdperk van vrijheid zou inluiden als het voortbestaan van het eeuwenoude messianisme, dat een plotse verbetering van het lot van de mensheid verwachtte.
Rudolf Rocker: ‘De revolutie creëert niets nieuws; ze maakt enkel komaf met het verleden en met de verouderde tradities om de weg vrij te maken voor nieuwe vormen van maatschappelijke organisatie. Maar de nieuwheid zelf hangt steeds af van de ideologische rijpheid, van de creatieve wil om een nieuwe inhoud te geven aan het materiële en intellectuele leven. Nettlau verwierp het magische geloof in een totale vernietiging van de oude wereld, op wier ruïnes men een betere toekomst zou opbouwen. Zijn historische kennis had hem geleerd dat er geen plotse breuk met het verleden en de traditionele maatschappelijke levensvormen optreedt en dat in de geschiedenis alles voortvloeit uit samenhangen en overgangen. Zelfs de grootste rampen slaagden er nooit in de maatschappelijke orde op te heffen, ze gaven haar enkel een nieuwe richting.’
Nettlau, zo verzekert Rudolf Rocker ons, liet zich nooit bedriegen door het dogma van een sociale revolutie als een mirakeloplossing voor alle kwalen van het verleden. Hij was er zich maar al te goed van bewust dat het succes van elke maatschappelijke transformatie afhing van de ethische volwassenheid van diens aanhangers. Revolutie was voor hem een morele aangelegenheid.
Wijkraden
Rudolf Rocker deelde deze mening. Kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog zag hij voor de anarchisten een mogelijkheid om in het westen van Duitsland actief te worden op het vlak van de gemeente. Het was een periode waarin de Bondsrepubliek nog niet officieel opgericht was en waarin volgens Rudolf Rocker het hele maatschappelijk bestuur van het land haast uitsluitend in de handen van de gemeenten berustte en waarin onder de nieuwe verhoudingen opgaven gesteld werden die men vroeger enkel aan de hoede van de centrale regering toevertrouwd had. De medewerking aan de gemeenten werd daarmee volgens hem de eerste plicht voor elke libertair socialist, om er de ideeën van een vrijheidslievend en federalistisch socialisme in praktijk te brengen. Daarmee zou men niet enkel een positieve bijdrage leveren aan de economische opbouw maar ook het noodzakelijke morele krediet verwerven om gehoord te worden. Dat zou ongetwijfeld veel werk vereisen en waarschijnlijk geen spectaculaire successen opleveren, maar op de duur zou zich dit lonen. Want enkel in de overzichtelijke eenheid van de gemeente kon een gemeenschapsgeest groeien, iets wat door de hogere instanties van een alles regelende centrale regering steeds verhinderd werd.
Een gemeentelijke activiteit van de libertaire socialisten impliceerde volgens Rudolf Rocker ook deelname aan gemeenteraadsverkiezingen. Dit hield geenszins de erkenning van het staatsgezag in maar de wil om van onderaf de decentralistische, federalistische tendens te ontwikkelen. Rudolf Rocker zag in de gemeenten de voorwaarden voor een nieuwe strijdvorm voor het socialisme. Wanneer men überhaupt aan een nieuw begin van de strijd voor het socialisme kon denken, dan zou dit enkel vanuit de gemeenten mogelijk zijn. Het ging erom dààr aan te knopen waar het leven zich werkelijk afspeelt. Men moest zich bevrijden van de voorstelling dat het socialisme het resultaat van een revolutie zou zijn.
In welke mate deze koerswijziging in de prille Bondsrepubliek resultaten opgeleverd heeft, is moeilijk te achterhalen. Het was in elk geval een idee dat de Amerikaanse pionier van de sociale ecologie Murray Bookchin in de jaren 1970 terug zou opnemen (3).
Vanuit de overtuiging dat de wijk in de stad (of het dorp in rurale streken) de meest onmiddellijke sfeer voor het zelfbeheer van de gemeenschap vormt, spoort hij iedereen die momenteel van een maatschappijtransformatie droomt aan wijkraden in hun gemeenten op te richten. Op deze kleine, vertrouwde schaal van politiek leven zouden de mensen actieve burgers kunnen worden, de publieke ruimte opnieuw vormgeven, en op een democratische manier beslissingen over zaken van algemeen belang kunnen nemen. De economie zou onder gemeentelijk beheer geplaatst kunnen worden en het economische leven van de gemeenschap zou via wijkraden kunnen bestuurd worden. Privébezit zou afgeschaft worden en de goederen zouden verdeeld worden naargelang ieders behoeften; nieuwe technologieën zouden de arbeidstijd verkorten en een brede politieke participatie mogelijk maken.
Om grootschalige problemen van een hele regio aan te pakken en niet in lokale kortzichtigheid te vervallen, zouden de democratische wijkraden van nabijgelegen gemeenten een confederatie in grotere netwerken kunnen vormen. Deze confederaties zouden uiteindelijk een tegenmacht tegenover de staat, de bedrijfswereld en de markt ontwikkelen, ze zouden ten koste van hen aan macht winnen, om uiteindelijk de confrontatie met hen aan te gaan.
Bij dit alles wordt Murray Bookchin geleid door het idee dat de instellingen van de maatschappij van de toekomst nu reeds, in de schoot van de bestaande maatschappij, dienen ontwikkeld te worden. Willen we een radendemocratie, dan dienen we daar nu reeds mee te beginnen. Dit is ook wat Rudolf Rocker voor ogen stond toen hij na de Tweede Wereldoorlog pleitte voor een nieuw begin.
Johny Lenaerts
Noten:
- Rudolf Rocker, ‘Max Nettlau. Une mémoire anarchiste’, Paris: Editions du Monde libertaire, 2014;
- Cornelius Castoriadis, ‘L’expérience du mouvement ouvrier, 1. Comment lutter’, Paris: UGE, 1974, pp. 106-114;
- Murray Bookchin, ‘Urbanization Without Cities. The Rise and Decline of Citizenship’, Montréal/New York: Black Rose Books, 1992; Murray Bookchin, ‘Remaking Society. Pathways to an Green Future’, Boston: South End Press, 1990.