Topie En Utopie: De Oneindigheid Van De Historische Ontwikkeling
In het item over utopieën van Rudolf Rocker kwamen we verwijzingen naar Landauer en zijn Die Revolution tegen en met name diens opvatting over het verband tussen topie en utopie. Het leerde dat een libertair-socialistische maatschappij volgens Landauer enkel buiten het kader van de staat ontwikkeld kan worden. Toch wordt diens verwerkelijking niet naar een verre toekomst verschoven. De revolutie ontsluit enkel dié nieuwe krachten die reeds voordien ontwikkeld werden. Moesten deze impulsen van regeneratie ontbreken, dan zal de revolutie reeds na korte tijd opnieuw aanleiding geven tot restauratieve toestanden. Hieronder treft men aan de vertaling door Johny Lenaerts uit het Duits van betekenisvolle fragmenten over topie en utopie uit: Gustav Landauer, Die Revolution, Münster: Unrast-Verlag, 2003. [ThH]
Topic en utopie
[Landauer] […] Waar kunnen we het fenomeen revolutie ontwaren? De revolutie heeft betrekking op heel het sociale leven van de mens. Dus het heeft niet enkel betrekking op de staat, op de standenorganisatie, op de religieuze instellingen, op het economische leven, op de intellectuele stromingen en hun uitdrukkingsvorm, de kunst, de cultuur en het onderwijs, maar op een amalgaam van al deze verschijningsvormen van het sociale leven, een mengeling dat zich gedurende een bepaalde tijdsspanne in een toestand van relatieve autoritatieve stabiliteit bevindt. We noemen deze combinatie – de huidige toestand van het sociale leven – topie.
De topie is zowel verantwoordelijk voor welvaart en bevrediging als voor honger, voor onderdak als voor gebrek aan behuizing. De topie organiseert alles wat van belang is voor het collectieve leven van de mens, voert oorlogen, exporteert en importeert, sluit en opent de grenzen. De topie impliceert intelligentie en domheid, fatsoen en ondeugd, geluk en ongeluk, tevredenheid en misnoegdheid. De topie grijpt ook in op het terrein van het sociale leven (dat niet identiek is met de topie zelf): het privéleven en het gezinsleven. De grenzen zijn niet altijd even duidelijk.
De relatieve stabiliteit van de topie verandert geleidelijk totdat het punt van labiel evenwicht bereikt wordt. Deze veranderingen in de topie worden veroorzaakt door de utopie. In zijn oorspronkelijke betekenis is de utopie geen deel van het sociale leven maar van het individuele leven. Onder utopie verstaan we een combinatie van individule en heterogene wilsmotieven die in crisismomenten samensmelten en zich organiseren tot een vorm van een passionele eis voor een nieuwe maatschappelijke vorm: een topie zonder gebreken en onrechtvaardigheden. Bijgevolg wordt de utopie gevolgd door een topie, die zich in bepaalde essentiële punten van de eerdere topie onderscheidt, maar die niettemin een topie is.
Hieruit volgt de eerste wet: elke topie wordt gevolgd door een utopie, en deze wordt op zijn beurt gevolgd door een topie, enzovoorts. (Deze wet is het resultaat van een zuiver wetenschappelijke analyse. De empirische inductie waarop ze gebaseerd is, is, zoals we nog zullen zien, enkel van korte levensduur en niet vèrreikend. Het algemene en noodzakelijke karakter dat we er zonder meer aan toekennen, kan nooit voortvloeien uit ervaring alleen. Het vloeit voort uit de intuïtie dat er een gemeenschappelijke menselijke natuur bestaat; een intuïtie die reeds weerspiegeld wordt in de algemene termen die we gebruiken. In dit opzicht is dat voor ons even waar als twee plus twee vier is.) Corollarium [iets dat uit het voorgaande volgt, stelling]: er zijn evenveel topieën als utopieën.
Oneindige opvolging topie en utopie
De utopie is een combinatie van aspiraties die nooit hun doel bereiken; ze zullen steeds een nieuwe topie creëren. Revolutie is de overgangsperiode tussen de oude topie en de nieuwe topie. Revolutie is dus de weg van de ene topie of van een staat van relatieve maatschappelijke stabiliteit naar de volgende, via chaos, oproer en individualisme (een begrip dat heroïsme en laagheid impliceert; een begrip dat zowel de eenzaamheid van het grootse als de eenzaamheid van het atoom in de massa betekent).
Als we de topieën met A, B, C (enz.) zouden aanduiden en de utopieën met a, b, c (enz.), dan leidt de weg van de geschiedenis van een gemeenschap van A via a naar B via b naar C via c naar D, enzovoorts. Omdat we evenwel in de verleiding gebracht worden een bepaalde utopie aan het begin te plaatsen, terwijl er in feite vele utopieën en topieën aan voorafgegaan zijn, is het beter dat we de middelste letters van het alfabet gebruiken. Dus, van M via m naar N via n naar O via o naar P, enzovoorts. Daarmee duikt een nieuwe moeilijkheid op: starten we met een hoofdletter of met een kleine letter? Met andere woorden: begint de geschiedenis van de mensheid met de maatschappij? Of begint ze met de revolutionaire gedachte?
Het antwoord zal luiden dat het alfabet weliswaar met een hoofdletter A of een kleine letter a begint, maar dat geschiedenis geen begin kent. Dat is inherent aan het begrip gebeuren. Indien er een begin bestaat dan bestaat er ook een einde. Een gebeuren kent evenwel geen einde. Evenmin bestaat er een historisch begin. Zelfs indien we terug zouden gaan naar de pre-humane geschiedenis, dan zouden we stabiliteit en rebellie, gemeenschap en individu aantreffen, alsook centrifugale en centripetale principes (of hoe men ook deze polariteit in de creatie en recreatie van organisch – en niet enkel anorganisch – leven wil noemen).
Noch Rousseau’s Contrat Sociale kan hier een antwoord leveren, noch de naïeve strijd van de Oude Grieken over de vraag of het sociale leven van de mens gebaseerd is op natuur (physis) of op opvoeding (nomos), en evenmin kunnen de weinig ernstige oplossingen van de darwinisten ons verder helpen. Indien we een antwoord willen vinden dan dienen we een oorsprong onder de oppervlakkige problemen van de kennistheorie en van de natuurfilosofie aan het licht te brengen; een oorsprong die beide disciplines zou verenigen, en bijgevolg ook geest en natuur. Het idee van zo’n oorsprong lijkt erg vaag en onduidelijk. Het valt moeilijk te verzoenen met onze wetenschappelijke ambitie. We kunnen verdergaan, maar we voelen er ons niet behaaglijk bij. We begeven ons in een mijnenveld en hebben het voorgevoel dat we met onze wetenschappelijkheid snel zullen vastlopen. In feite zouden we er beter aan doen het ABC en heel deze mathematische maskerade te vergeten…
Zoals we dus gezien hebben, bevat elke utopie twee elementen: de reactie tegen de topie waar ze uit voortspruit en de herinnering aan alle bekende vroegere utopieën. Utopieën kunnen dood lijken, maar wanneer een topie aan hun doodskisten rammelt, dan komen ze, net als Job, weer tot leven.
We vinden evenwel in elke topie de triomferende dimensies van de vorige utopie terug, die uit het rijk van de wil tot werkelijkheid omgezet werden, én de resten van de vorige topie. Alleen deze elementen bepalen evenwel niet de nieuwe topie. Een ander element is van cruciaal belang: de praktische vereisten van de revolutionaire periode. Dit is in feite zó belangrijk dat we ze in een tweede wet gegoten hebben.
Tweede wet: de praktische vereisten van het sociale leven gedurende de tijd van de revolutionaire opstand en overgang brengen mee dat de nieuwe topie in de loop van de revolutie tot stand komt in de vorm van een dictatuur, van een tirannie, van een voorlopige regering, van geweld en dergelijke dingen meer.
Eerste corollarium: de nieuwe topie, die opduikt om de utopie te redden, betekent tevens diens ondergang.
Tweede corollarium: de praktische vereisten die uiteindelijk moeten leiden tot de vorming van een nieuwe topie, spruiten niet enkel voort uit het door de revolutie verstoorde economisch leven, maar zeer dikwijls uit de interventies van een vijandige omgeving.
Revolutie en topie
We mogen ons de gemeenschappen die gedurende de reis van de revolutie van topie tot topie tot stand komen, niet voorstellen als iets dat een begin heeft noch als iets dat geïsoleerd is: ze staan in contact met de andere gemeenschappen en worden er langs alle kanten door beïnvloed, gemeenschappen die zelf in contact staan en beïnvloed worden door andere, enz. Bovendien worden alle gemeenschappen beïnvloed door de natuurlijke wereld: in onze tijden door slechte oogsten en catastrofes zoals de aardbeving van Lissabon, in andere tijden door kometen, zonsverduisteringen, epidemies.
De revolutie heeft voorts de neiging ganse volkeren mee te sleuren en grenzen, die overigens nooit vastliggen, te doorbreken, enz. Daarenboven weigert de utopie onder andere ook nationale en etatistische beperkingen te tolereren, ze wil de ideale toestand voor de hele mensheid, enz. In revolutionaire tijden wordt het hart dat met het oude verbonden blijft dikwijls afgewaardeerd en stijgt het verstand in aanzien: zoals Hegel het heel treffend uitgedrukt heeft, zou de wereld op het verstand, d.w.z. op de kop, moeten gebaseerd worden. In andere landen of provincies verkeren anderen op een stabieler niveau en, van geval tot geval verschillend, is bij hen het hart inniger en de domheid groter. Aldus grijpen de bedreigde nabije topieën naar de wapens of nemen ze hun toevlucht tot andere intimidatiemiddelen om hun eigen overleven of het overleven van wat hen dierbaar is, te verzekeren. De revolutie geeft aanleiding tot oorlog of tot een langdurige economische strijd tussen naties, en dergelijke meer. –
De utopie wordt dus nooit verwerkelijkt en de revolutie is enkel maar het tijdperk van de overgang van de ene topie naar de andere, anders gezegd: de grens tussen twee topieën. Ik heb eerder gezegd dat elke utopie de passionele herinnering aan alle vorige utopieën met zich meedraagt. We vinden hetzelfde proces in de natuur terug, al is het op een meer complexe manier. Gist, bijvoorbeeld, brengt wijn aan het gisten en kan enkel uit wijn onttrokken worden, enzovoorts. Terwijl elke gist nieuw is, bergt het niettemin in zich de realiteit (of de herinnering – dit is één en hetzelfde) van alle gist dat er ooit bestaan heeft.
Op dezelfde manier komt de utopie steeds weer tot leven, waarbij het van geen belang is hoe dikwijls ze reeds opgelost werd en verdwenen is in hetgeen er geproduceerd werd. De utopie is dus steeds levend, zelfs in tijden van relatief stabiele topieën. Ze leeft ondergronds verder. Ze is altijd nieuw én oud. Omdat ze ondergronds verder leeft, creëert ze een complexe eenheid van herinneringen, emoties en verlangens die ze geneigd is revolutie te noemen. In dit opzicht betekent revolutie geen grens (of tijdsspanne) maar een principe dat alle tijden (de topieën) overstijgt.
We hebben reeds eerder het obstakel behandeld, dat het eindeloze verleden voor ons wetenschappelijk onderzoek betekent. We hebben het aan de kant geschoven omdat we vooruit wilden. Het andere grote obstakel, de eindeloze toekomst, hebben we nauwelijks aangeroerd. In elk geval dienen we ons onderzoek hier te beëindigen. Onze laatste definitie van revolutie stelt dat al onze beweringen verkeerd zijn, zelfs indien we de regels van de wetenschap strikt in acht genomen hebben. In deze laatste betekenis wordt de revolutie een principe dat uit verre tijden afkomstig is en over de eeuwen heenstapt – de toekomst tegemoet.
[…] We hebben geprobeerd aan te tonen dat het millennium tussen het jaar 500 en het jaar 1500 gekenmerkt werd door één enkele tendens, namelijk de geordende multipliciteit, die gevoed werd door een gemeenschappelijke geest die alles verenigde. Op dezelfde manier – en dit was de enige reden voor onze terugblik – willen we nu aantonen dat de periode van 1500 tot nu (en verder) een tijd is zonder gemeenschappelijke geest. Het is een tijd die gekenmerkt wordt door een gebrek aan geest. Het is derhalve een tijd van geweld; een tijd waarin de geest enkel bij bepaalde individuen leeft; een tijd van individualisme, en derhalve van geatomiseerde individuen en van ontwortelde en uit elkaar gevallen massa’s; een tijd van personalisme, en derhalve van ontwortelde en diep melancholische mensen; een tijd zonder waarheid (zoals elke tijd zonder geest); en een tijd van harteloosheid, zonder substantie, zonder moed, zonder verdraagzaamheid. Omwille van dit alles is het evenwel ook een tijd van experiment, van dapperheid, van vrijpostigheid, van onverschrokkenheid, en van opstandigheid. Dat is het complex waarin we ons bevinden, dit is onze overgang, onze desoriëntatie, ons zoeken – onze revolutie.
Leven in deze tijd is een mengeling van surrogaten voor de geest. Per slot van rekening hebben we iets nodig dat het sociale leven van de mens mogelijk maakt en dat het aanstuurt. Waar er geen geest is, daar neemt geweld de overhand, en doen de staat en de aan hem gerelateerde vormen van autoriteit en centralisme zich gevoelen. Bepaalde uitdrukkingsvormen van de geest blijven evenwel voortbestaan, want de geest kan niet verdwijnen. Indien ze niet langer bij de mensen huist, dan verschijnt de geest als een overvloedige en uitputtende kracht bij enkele eenzame individuen. De werken van schoonheid en wijsheid die ze via hen produceert zijn zeer verschillend van de werken die in de tijden van gemeenschap geproduceerd worden.
Revolutie als een microkosmos
Onze tijd wordt gekenmerkt door een verlangen naar vrijheid en door een streven vrij te worden. Dat is het wat we gewoonlijk bedoelen als we het over revolutie hebben. De gewelddadige surrogaten van de geest drukken ons terneer. De utopie verzet zich tegen een specifieke overgangsvorm. Via harde strijd en onder leiding van wijze en dappere individuen, vol pit en bezieling, wordt de ene overgangsvorm door de andere vervangen, enzovoort, totdat de tijd aanbreekt waarin uit de verlangens en het leed van de individuen een nieuwe gemeenschappelijke geest opduikt, die nieuwe vormen van maatschappelijk leven mogelijk maakt en in een nieuwe vorm organiseert. Dit is opnieuw onze weg: een gemeenschappelijke geest zien verdwijnen, en een periode van geweld en oproer meemaken – een periode van gedesoriënteerde massa’s en enkele vernuftige individuen -, totdat we een nieuwe gemeenschappelijke geest gestalte geven: de revolutie.
[…] De revolutie is een microkosmos: op een ongelooflijk korte tijdsspanne bevrijdt ze de geesten van de mensen en toont ze aan dat de mensen werkelijke successen kunnen behalen. Ze is een baken van hoop die haar licht over de toekomst laat schijnen.
In de revolutie gaat alles ongelooflijk snel, zoals in de droom de slapende die van de zwaartekracht bevrijd lijkt. Natuurlijk kunnen we iets dergelijks ook beleven in waaktoestand: in de late uren van reflectie, contemplatie, verbeelding en creatie kunnen we ervan overtuigd zijn dat we al onze doelstellingen zullen bereiken en dat we alle obstakels zullen te boven komen. Dan breekt evenwel de dag aan en zijn we er verbaasd over dat we zó optimistisch, zó stoutmoedig en zó goedgelovig hadden kunnen zijn. Deze duistere dagen duren lang en we zullen er gedurende vele nachten aan terugdenken, ontmoedigd, lusteloos, bedroefd en neerslachtig. Totdat er een nieuwe nacht komt waarin we vleugels lijken te krijgen en niets ons nog in de weg zal staan. En gedurende deze nachten zullen we ons andere nachten herinneren, toen de zon in ons binnenste begon te schijnen, toen alles mogelijk leek, en toen we beseften dat het onze plicht was voor onze idealen te strijden.
Dit beeldt de relatie uit tussen de snelle, droomachtige revoluties en de saaie tussenliggende periodes. We worden tussen deze fases heen en weer geslingerd, totdat er een geest komt die ons in staat stelt onze nachtelijke dromen elke dag te beleven. Dan zal onze geest werkelijk tot leven komen. Dat zal niet langer beperkt blijven tot momenten van agressie en destructie die, nà enige tijd, altijd weer aanleiding geven tot leegte en moedeloosheid.
Uit: Gustav Landauer, ‘Die Revolution’, Münster: Unrast-Verlag, 2003. Vertaling: Johny Lenaerts.
[Beeldmateriaal ontleend aan het boekje Trouble van de Franse beeldend kunstenares Gaëlle Chotard (2006).]
Wie is hier degene, die dit verslag/de samenvatting heeft gemaakt???
Zoals duidelijk en tot tweemaal toe is vermeld: het betreft een vertaling uit het Duits van een deel van de tekst van Landauer door Johny Lenaerts.