Anarchisme En Het Kruispunt Van De Geschiedenis
Eind 20ste en begin 21ste eeuw gaat links, met inbegrip van de gematigd links, door een ernstige identiteitscrisis. Dit is niet alleen in Nederland het geval, maar ook in de omringende Westerse landen. Het anarchisme kan daaraan niet ontsnappen volgens de Italiaanse historicus Giampietro (Nico) Berti, die in zijn jonge jaren een anarchistische activist was. Het anarchisme heeft op zijn eigen manier last van de algemene malaise, omdat de sociaal-culturele omgeving waarin het zich had ontwikkeld en waarin het gehandeld heeft, veranderd is. Er zijn nog steeds werknemers en een socialistische beweging, maar die vormen zeker geen prominente spelers meer in de wereld van onze dagen. Dit blijkt zelfs onder een socialistische president en een socialistische regering, zoals overduidelijk in het hedendaagse Frankrijk is op te merken. Het is werkelijk ontluisterend om dit alles te zien.
Laten we echter niet denken dat deze problematiek zich voor het eerst voordoet. Zo constateerde de Franse anarchist, later ‘gemeentesocialist’, Paul Brousse eind 19de eeuw al dat het anarchisme aan vernieuwing toe was. Iets soortgelijks geldt voor Landauer die in 1901 zijn persoonlijke worsteling met anarchistische gedachten en het anarchisme verwoordt. Zij zijn niet de enigen. De weduwe van De Ligt schreef in haar biografische inleiding bij Naar een vrije orde (1951): ‘Bart trachtte het oude anarchisme, dat theoretisch en praktisch verouderd was nieuwe grondslagen te geven, en geestdriftig als hij was, kon hij niet laten ervan te getuigen’ (p. 24). Met De Ligt zitten we in het tijdperk van de jaren 1930…
Ik breng dit alles onder de aandacht om aan te geven dat de discussie over het ‘vernieuwen’ van het anarchisme – zoals die zich ook heden voordoet – al zo oud is als het anarchisme zelf. Het vernieuwt, want het gaat met zijn tijd mee, wat weer mede plaatsvindt vanuit het aangeven door mensen die zich er serieus mee bemoeien of relevante inzichten aanreiken. Ik maak er, met betrekking tot deze problematiek, een miniserie van. Die opent met de positiekeuze van de Italiaanse anarchist Nico Berti. De volgende bijdrage zal die van Landauer zijn (over geweld en anarchisme) , waarna zal volgen de ‘Anarchisten tegen de muur’ (de Israëlische muur). Paul Brousse had ik enkele weken geleden hier al aan het woord gelaten.
Nu dus Nico Berti aanzet, die aangeeft dat de laatste veertig jaar het anarchisme geplaatst is voor een beslissende keuze tussen de oude identiteit en een mogelijke nieuwe identiteit. Het einde van de historische omstandigheden vormt een dramatisch ultimatief probleem van het anarchisme, meent hij: er resteren slechts zijn historisch-genetische elementen. Als dit probleem niet wordt onderkend, is het onmogelijk om een nieuwe theoretische en praktische politieke en conceptuele identiteit te ontwikkelen voor de a-historische begrippen vrijheid en gelijkheid en om deze een plaats in het moderne leven te kunnen geven, aldus Berti.
Deze gedachte is te vinden in Giampietro Berti’s boek Libertà senza rivoluzione. Het is mijn libertaire kompaan Bas Moreel, met wie ik al jaren over deze anarchistische problematiek in discussie ben, die een aantal pagina’s uit het boek van Berti in het Engels vertaalde en die hij mij ter beschikking stelde (p. 234-242). Die tekst staat vol (filosofisch) jargon. De Nederlandse vertaling die ik ervan maakte is een ingrijpende bewerking, waarbij ik getracht heb de inhoudelijke boodschap die Nico Berti wil uitdragen, zoveel mogelijk recht te doen. Met een aantal punten ben ik het met hem eens, met andere niet. Slechts op twee plaatsen in zijn tekst heb ik commentaar geleverd. Overigens staat Berti niet alleen in zijn optiek. Zo trof ik in de speciale aflevering van Le Monde libertaire (nr. 63, januari-februari 2016) een kort artikel aan van een onlangs overleden Franse anarchistische activist dat hij net voor zijn overlijden af had. De titel ervan luidt ‘Cette insurrection qui ne vient pas’ (De opstand die niet komt). Hij meent dat de actuele libertaire beweging wegglijdt in machteloosheid en nauwelijks bereid is tot waarlijke zelfkritiek (p. 65-66). Berti zal het met hem eens zijn.
De anarchistische positie van 1850 – 1950
[Nico Berti…] In de loop van de 19e en 20e eeuw heeft zich in het westerse denken – zij het slechts in een paar, vooral intellectuele, Europese kringen – de overtuiging ontwikkeld, dat het mogelijk moet zijn voor de mensheid om zich geleidelijk eens en voor altijd te bevrijden. Dit werd als basis van de gemeenschappelijke mythe van de progressieve ideologie door zowel reformisten als revolutionairen aangenomen. De progressieve wereld – vooral vertegenwoordigd door de arbeiders- en socialistische beweging – leek haar eigen interne ‘rationaliteit’ en ‘besmettingsgevaar’ te hebben: al degenen die behoorden tot die ‘wereld’ waren ervan overtuigd dat ze in dezelfde richting gingen. Meningsverschillen waren er aangaande de methode en de beoordeling van risico’s. Meningsverschillen over bepaalde beginselen waren er ook al was men ervan overtuigd, dat die zouden worden opgelost nadat de oude wereld was afgebroken.
Aan het einde van die periode was dit geloof in onbeperkte vooruitgang ernstig geschokt geraakt door de ontwikkeling van verschillende irrationalistische stromingen zoals sociaal darwinisme en racisme, en door de ontwikkeling van anti-egalitaire tendensen. Met het einde van het geloof in een eindeloze toekomst kwam het besef, dat het echte leven een complexe en problematische zaak is (onder de Italiaanse anarchisten alleen gedeeld door Camillo Berneri en in mindere mate door Luigi Fabbri en Errico Malatesta).
De Russische revolutie resulteerde in een breuk in de arbeiders- en socialistische beweging. Het marxistische socialisme splitste langs duidelijke lijnen: aan de ene kant trof men de sociaaldemocraten en aan de andere kant de communisten. Tegen beide waren de anarchisten gekant: tegen de sociaaldemocraten wegens hun reformisme en hun compromis met de liberale democratieën, tegen de communisten vanwege hun autoritaire instelling en hun onderwerping aan het totalitaire Sovjetregime.
Het anarchisme was de enige politieke stroming die op twee fronten vocht: tegen de Sovjet-staat aan de ene kant en tegen de kapitalistische staten, spoedig gevolgd door de fascistische staten en de nazi-staat, aan de andere kant. Vandaar de toenemende isolatie en tragische verspreiding van vele anarchistische activisten over de verschillende werelddelen. Het dreef hen [het anarchisme, respectievelijk de anarchisten] in een isolement dat definitief is geworden met de burgeroorlog in Spanje. Hoewel de progressieve wereld enigszins werd herenigd in de gezamenlijke strijd tegen het fascisme en het nazisme, hadden de anarchisten andere opvattingen over de beslissende vraag van de relatie tussen oorlog en revolutie dan de socialisten en de communisten.
De socialisten en de communisten gaven prioriteit aan de strijd tegen het fascisme en verlieten daarom het revolutionaire kamp (in Spanje). De anarchisten wilden het fascisme verslaan in een gevecht op leven en dood met het kapitalisme. Daarmee gaven zij een absolute prioriteit aan de sociale kwestie waarmee zij hun radicale afkeer van alle vormen van dominantie bevestigden. Zij zagen dominantie als een continuüm: democratie en totalitarisme kennen alleen een graduele verschil in onderdrukking. Dit isoleerde de anarchisten nog meer: er is geen plaats voor hen, noch in het totalitaire noch in de liberaal-democratische kamp. En ten tijde van de Tweede Wereldoorlog speelden de anarchisten geen enkele rol, want het was een oorlog tussen staten.
In de twintig jaar nadat de Tweede wereldoorlog was geëindigd, was het aantal anarchisten geslonken omdat geen jonge mensen zich erbij aansloten. Dit veranderde in de jaren 1960. Er kwamen niet alleen nieuwe mensen bij, maar ook het anarchisme, dat zich in die jaren ontwikkelde, was zeer verschillend van het ‘klassieke’ anarchisme. Op dit punt is het relevant om een blik op de geschiedenis van het anarchisme te werpen.
Het anarchisme in drie fasen
De geschiedenis van het anarchisme kan worden onderverdeeld in drie fasen: (1) vanaf de tweede helft 19de eeuw tot de eerste wereldoorlog, (2) de jaren van het totalitarisme en (3) de afgelopen zestig jaar. In de eerste fase van het anarchisme was het anarchisme een deel van socialistische wereld van de arbeiders. In de tweede fase – en dit vooral vanwege de strijd op leven en dood met de communistische beweging in Rusland en in Spanje – onderging het een belangrijke politieke ‘herdimensionering’. In de derde fase verloor het vrijwel al zijn kenmerken als volksbeweging, zoals blijkt uit de gedeeltelijke wedergeboorte als een libertaire en existentiële beweging aan het einde van de jaren 1960. Alles bij elkaar genomen verloor het anarchisme gedeeltelijk zijn sociale wortels en de daarmee corresponderende politieke omgeving. Het huidige anarchistische activisme is iets geheel anders dan het anarchistische activisme van jaren geleden.
Het anarchisme, anders dan het marxisme, is niet alleen gericht tegen de structuur van de kapitalistische macht, maar tegen het principe van het (opgelegd) gezag, de basis van alle overheersing. Dit beginsel houdt het anarchisme uit de impasse waarin het marxisme geraakte en maakt dat het openstaat voor aanpassingen. Dat is te zien aan de vele ‘actualiseringen’ die het anarchisme kent en die het helpen libertaire intuïties en ideeën van zijn ideologisch erfgoed te herontdekken.
Toch, ondanks deze specifieke theoretische kans, zijn de regeneratieve capaciteiten van het anarchisme uitgeput. Anarchisme is niet in staat om de activistische vurigheid, die geïnspireerd was door de verwachting van het ‘heel andere’ dat binnenkort werkelijkheid zou worden, te doen herleven. Deze ijver is er niet meer, maar tot nu toe heeft niemand de moed om openhartig de onvoorwaardelijke officiële mededeling van het einde van het geloof in de revolutie en van de zekerheid van de revolutie af te kondigen. Het geloof in de revolutie is verdwenen omdat de historische ervaring heeft getoond dat de vele ethische en politieke beperkingen van de revolutie de zekerheid van de revolutie eraan heeft ontnomen. Een revolutionaire overgang lijkt verder weg dan ooit.
[Commentaar: Dat die ijver er niet meer is, lijkt mij een juiste constatering. Het idee van de ‘Grand Soir’ is geheel losgelaten door de meeste, mij bekende anarchisten. Het verzoek van Berti om een officiële mededeling daaromtrent te produceren, is onzin: het anarchisme is geen kerk, waarin om een afkondiging kan worden verzocht, iets dat Nico Berti weet, dan wel moet weten. thh]
Universalisering van de afkeer van dominantie
De eerste fase van het anarchisme heeft voor een verbinding gezorgd tussen de theoretische ‘inhoud’ van het anarchisme en de revolutionair ingestelde arbeidersbeweging. Die verbinding lijkt er als het ware onlosmakelijk mee verbonden. De inkrimping van de ‘revolutionaire actualiteit’ heeft daardoor een diepe betekenis voor het anarchisme. Hetzelfde geldt voor het marxisme. De diepere betekenis van deze onlosmakelijke verbinding komt tot uitdrukking in de ineenstorting van het marxisme en de overwinning van het kapitalisme. Deze verbinding is helemaal duidelijk geworden in de geschiedenis van het anarchisme sinds de jaren 1960.
Het jaar 1968 is daarbij zeer belangrijk. Het anarchisme leverde ideeën en intuïties en legde daarmee zijn ‘existentieel-subjectieve’ gewicht in de schaal. En voor het marxisme leidde het tot de herontdekking van de libertaire waarden, waarover de marxistische wetenschap had geoordeeld, dat die inconsistent waren en zouden leiden tot een ramp. Het marxisme zocht naar een libertair basis omdat het was mislukt, zoals de anarchisten hadden voorspeld: als sociaal-democratie (hervormingsgezind marxisme) en als communisme (totalitair revolutionair marxisme). Bij elkaar genomen is op te merken dat het succes van het kapitalisme wordt weerspiegeld in het historische eind van het marxisme en in de uiteindelijke geschiedenis van het anarchisme, die als klassiek kan worden gedefinieerd.
Het historische einde van het klassieke anarchisme bevrijdt de universalisering van de abstracte, diepste aard van het anarchisme als zodanig. Het anarchisme als zodanig is universeel voor zover het abstract is en bevrijd van alle historische determinanten. De universele anarchistische boodschap van de totale emancipatie van de mens is niet een verzet tegen een bepaalde macht, maar oppositie tegen macht als zodanig.
Actualisering van het anarchisme
Bij dit punt belandt, komt de volgende vraag op: wat is het emancipatorische geheim in de tijd van de relatie tussen (a) de overwinning van het kapitalisme, (b) het falen van het marxisme en (c) het onthistoriseren van het anarchisme? Simpelweg: de anarchistische tegenstelling maakt duidelijk, dat het kapitalisme als een bijzondere historische vorm van de maatschappij een vorm van overheersing (feit) is en niet de heerschappij (idee). Dat is de reden waarom het kapitalisme niet als zodanig (als idee) is te bevechten, maar als feitelijke verschijningsvorm van het beginsel van het gezag, het beginsel van overheersing.
De strijd tegen de macht, die de vorm van een kapitalistische maatschappij heeft aangenomen, of welke vorm dan ook, moet een strijd voor een andere beschaving worden. De mogelijke nieuwe anarchistische identiteit, die als praktisch ongedeerd universeel residu van het onthistoriseerde post-1968 anarchisme overbleef, kan historisch gezien worden als het inzicht, dat het falen van het communisme en de wereldwijde overwinning van het kapitalisme gegevenheden zijn. In zijn context gezien, spreekt het vanzelf dat de ‘definitieve’ overwinning van het kapitalisme alleen moet worden begrepen als de overwinning van het kapitalisme op het communisme. De vraag is dus of het anarchisme kan worden gezien als iets historisch denkbaars gelegen buiten het kapitalisme als zodanig. Die vraag komt dan in plaats van de vraag of het kapitalisme kan worden verslagen (wat een zinloze vraag is). Anarchisten behoren de vraag te stellen of er iets voorbij het kapitalisme mogelijk is: het gaat om een verder gaan dan wat gegeven is, niet om het verslaan van dat gegeven.
[Commentaar: Net voor het afsluiten van dit artikel verscheen het nieuwe nummer van het Franse anarchistische maandblad Le Monde libertaire (nr. 1779, 15 mei – 15 juni 2016) met daarin een ‘dossier’ getiteld ‘De revolutie opbouwen’. Wat men aan overwegingen aantreft, is in feite een weg zoeken voor zinvolle vormen van activisme. René Berthier, een van de ‘dossier’ auteurs, wijst er op dat anarchisten het hedendaagse activisme opvatten als een prefiguratief handelen naar het model van de bevrijde maatschappij die zij beogen op te bouwen. Verslaan van het kapitalisme? Dat zal blijken als het door libertaire prefiguratie ‘gepasseerd’ is. En dan te weten dat deze optiek al in anarchistische kring leeft vanaf het laatste kwart van de 19de eeuw. Berthier bespreekt daarvoor een brief van Bakoenin, geschreven net voor zijn overlijden in 1876, gericht aan Élisée Reclus, die zelf weer laat zien hoe evolutie en revolutie een permanente historische golfslag vertonen… thh]
De geschiedenis geeft de vlag van emancipatie terug aan de (enige) handen waarin het altijd heeft gezeten: de handen van het anarchisme. Anarchisme kan alleen revolutionair zijn voor zover het is losgemaakt van de geschiedenis, zodat het zich kan actualiseren. Dat lukt alleen in de mate waarin het zijn vorige, historische en sociale kenmerken afwerpt. Dit maakt het mogelijk zich voor de actuele werkelijkheid open te stellen. Deze openstelling levert een verklaring voor het feit dat in de afgelopen veertig jaar allerlei progressieve groepen veel ideeën en intuïties van het anarchisme hebben overgenomen: feminisme, geweldloosheid, pacifisme, anti-dogmatisme, kritische discussie, burgerlijke ongehoorzaamheid, vrije liefde, enzovoort; het woord ‘libertair’ is op ieders lippen, terecht en onterecht, als een passe-partout.
Nico Berti
[door Bas Moreel uit het Italiaans in het Engels vertaald; van daaruit in het Nederlands vertaald, bewerkt en van commentaar voorzien door Thom Holterman.]
[Beeldmateriaal van de Rotterdamse dichter, graficus en illustrator Manuel Kneepkens.]