Filosofisch Pragmatisme En Anarchistische Leerstukken
De Franse filosofe en sociologe Irène Pereira houdt zich al jaren bezig met pragmatisme en anarchisme. Met een recent boek van haar getiteld Kritisch pragmatisme, heeft ze een synthese getracht te verzorgen van haar vorige gepubliceerde teksten. Daarvoor heeft zij mede het werk van Proudhon herlezen. Tevens heeft zij zich daarbij voorgenomen een kritische, sociologische theorie te construeren vanuit een pragmatische benadering. Dit laatste is overigens de algemene hypothese die haar heeft geleid bij het schrijven van het boek, zo formuleert zij in de openingszin van de inleiding. Dit is alleszins een zware opgave die zij zich bezorgt. Pereira is ondermeer redacteur van het Franse studieuze anarchistische tijdschrift Réfractions. De bijdragen die zij daarin publiceert, zijn steeds de moeite waard en getuigen immer van een scherp inzicht. De titel van het boek luidt: Le pragmatisme critique, Action collective et rapports sociaux. Zie ook de samenvatting op deze site van haar studie over ‘Het anarchistisch gebruik van pragmatisme’.
Pragmatisme
Pereira schrijft over pragmatische sociologie en de pragmatische benadering. Zij gaat er vanuit dat haar lezers daarmee vertrouwd zijn, want zij neemt niet de rust om kort over het pragmatisme uit te wijden. Een Nederlandse auteur Louis Logister doet dat in zijn boek Creatieve Democratie (2004) wel. Het betreft een studie over het denken van een van de bekendst geworden Amerikaanse pragmatische filosofen, John Dewey (1859-1952). Aan Logister ontleen ik ter introductie het volgende.
Pragmatisme kan omschreven worden als een wijsgerige stroming die ervan uitgaat dat de geestelijke activiteit (denken en kennis) van de mens in functie staat van aanpassing aan de natuurlijke en sociale omgeving. Pragmatisten verwerpen dan ook de correspondentietheorie van de logici. Die theorie verwerpen zij omdat zij er niet van uitgaan dat de waarheid bestaat uit de overeenkomst tussen uitspraken en feiten. Daarom leggen zij ook het realisme naast zich neer, als dat uitgaat van het idee dat waarheid of ware kennis van iets gelijkstaat aan een exacte mentale weergave ervan. Pereira bespreekt deze filosofische positiebepaling van de pragmatisten en concludeert dat het pragmatisme niet-fundamentalistisch is.
De betekenis van dit laatste is dat er geen van buitenaf komend ‘enige’ waarheid, ‘fundament’ of ‘eerste beginsel’ bestaat zoals mensen wel aannemen, bijvoorbeeld met een verwijzing naar God. Pereira kan dan ook met het pragmatisme een benadering van de werkelijkheid en een kennisleer construeren, die anarchisten kan aanspreken. Een van de gelegenheden die zich er voor lenen om dat te doen, is te verwijzen naar Pierre-Joseph Proudhon (1809-1865). Zij gebruikt daarbij de door hem gelanceerde zienswijze omtrent anarchie.
Politiek gezien betekent anarchie afwezigheid van (opgelegd) gezag. Filosofisch verwijst het naar de afwezigheid van een eerste, van buitenaf komend beginsel, het fundament. In de staatsleer heeft dit beginsel een voorliggende theologische inhoud. De anarchistische kritiek wijst met ‘anarchie’ dus allerlei verschijnselen af als: het bevel, de van buitenaf komende opdracht of dito vast punt in het denken, metafysiek, God. Historisch betekent dit dat voorafgaand aan wat de Amerikaanse pragmatisten als anti-fundamentalisme ontwikkelen, door anarchisten al de leus Ni Dieu Ni Maître geheven werd. Dit evenwel onverlet dat op passende punten pragmatisme en anarchisme zich met elkaar laten verbinden.
Logister toont vervolgens dat pragmatisten de correspondentietheorie vervangen door een theorie over ‘betekenis’ die gebaseerd is op een handelingstheoretische benadering van het menselijke bestaan. Kennis komt in die benadering experimenteel tot stand en staat in dienst van de anticipatie op toekomstige ervaringen en consequenties van het handelen. Beschouwd vanuit het denken van de reeds genoemde Dewey kan pragmatisme als volgt worden begrepen. Het gaat om een filosofie waarin de mens als handelend wezen centraal staat. Dat handelen staat vervolgens in dienst van een door praktische (zowel individueel/persoonlijke als sociale/maatschappelijke) problemen opgeroepen reconstructie van de omgeving waarvan de mens deel uitmaakt. Dit zijn allemaal elementen die bij Pereira zijn terug te vinden.
Pragmatisch en kritisch
Om haar uitgangshypothese uit te werken dient zij twee kernelementen ervan (de pragmatische en de kritische benadering) met elkaar op één lijn te zetten, zodat er van kritisch pragmatisme (titel van haar boek) gesproken kan worden. De door haar gehanteerde pragmatische benadering omvat het volgende. Er wordt vertrokken vanuit (a) handelingen en interacties tussen actoren en vanuit (b) hun kritische capaciteiten en praktische bekwaamheden. Kortom, het uitgangspunt wordt gevormd door ‘acties’, dat wil zeggen handelingen van individuen. Een stap verder in de pragmatische benadering is om die individuen te zien als gevormd door hun handelingen, door hun relaties en door de context of situatie waarin zij handelen. In navolging van juridische auteurs die dicht tegen het pragmatisme aanzaten, heb ik vele jaren geleden in het licht van de voorgaande handelingstheorie een ‘interactioneel rechtsbegrip’ geconstrueerd. Maar dat terzijde.
Het is duidelijk dat we met de bovenstaande omschrijving op het niveau van de micro-sociologie zitten en op het niveau van de meso-sociologie als het over netwerken gaat waarbinnen individuen handelen. Binnen het kader van het sociologische denken kan de benadering worden gekwalificeerd als constructivistisch en anti-essentialistisch en als pluralistisch, zelfs relativistisch. Pereira maakt van al die termen gebruik en benoemt het minste geringste al ‘sociologisch’ – wat wellicht een Frans gebruik is – terwijl ik in veel gevallen het woord ‘zienswijze’ zou gebruiken. Hoe dit ook zij, al de genoemde termen zijn tevens in gebruik voor het beschrijven van een anarchistische zienswijze. Dat geeft dan weer de mogelijkheid om op relevante punten pragmatisme en anarchisme met elkaar te verbinden, bijvoorbeeld om een anarchistische theorie te ontwikkelen…
Na de behandeling van de inhoudelijke kant van de pragmatische benadering, gaat Pereira zich bezighouden met de kritische benadering. Die treft zij aan in sociale wetenschappen die zich bezighouden met het blootleggen van ongelijke macro-sociale structuren die het handelen van individuen bepalen zonder dat die zich daarvan zelf bewust zijn. Dit laatste is problematisch als men zou willen dat mensen zich tegen ongelijkheid verzetten. De macro-sociologie kan dus wel kritisch zijn, maar zij bereikt het micro- of meso-niveau niet en daardoor niet de individuen. Daar komt bij dat het blootleggen van de machtsrelaties en sociale ongelijkheden in maatschappijstructuren niet in handelingstermen worden beschreven, maar toenemend gerationaliseerd worden in geobjectiveerde termen en met mathematische middelen.
De kwestie wordt dan de kritische instelling te ‘vertalen’ naar het micro- en meso-niveau. Gelet op de titel van haar boek, kan men denken dat het haar is gelukt, deze slag te hebben geslagen. Daar lijkt het op als men kijkt naar de herformulering van haar hoofdhypothese (de eerste zin van de inleiding). Die herformulering zegt dat haar onderzoek erin bestaat een gemeenschappelijke dimensie van sociale betrekkingen en collectieve actie te leveren om een theorie tot uitdrukking te brengen die tegelijk kritisch en emancipatoir is.
De toevoeging emancipatoir lees ik als een poging het element ‘kritisch’ te kunnen verschuiven van het macro- naar het meso- en micro-niveau. Het zijn immers individuen die de bevrijding (emancipatie) zullen moeten dragen (bevrijding als zelfbevrijding). Om te voorkomen dat dit proces in het vaarwater van het neoliberalisme en zijn hyper individualisme verzeilt, legt Pereira de nadruk op collectieve actie en elementen die in het anarchisme als collectief worden begrepen.
Revolutionair syndicalisme
De route die Pereira aangeeft voor het verdiepen van haar studie, is de volgende. Aan Proudhon ontleent zij een pragmatische kennisleer en een theorie van sociale betrekkingen (sociale betrekkingen in de vorm van netwerken verwijzen naar een meso-niveau). Het interactionisme zoals zij dat bij Proudhon aantreft steunt niet op individualistische maar op collectieve entiteiten, zoals arbeid en ‘force collective’ (‘collectieve kracht’ van samenwerkende arbeiders). De vraag is echter of dit de kritische macro-sociologie zelf bereikt, om kritisch zodanig in te vullen dat het een toepassing kan krijgen waar Pereira op uit is.
Dat nu lijkt mij niet te kunnen zonder dat de kritische macro-sociologie zelf in meso-sociologie wordt omgezet. Als men daaraan werkt met behulp van het verschijnsel emancipatie, is men de resultaten van de kritische macro-sociologie aan het interpreteren voor een gebruik binnen een kader waar men de emancipatie zijn werk wil zien doen (bestrijding patriarchaat vanuit feministische kaders bijvoorbeeld). Daar is niets mis mee, maar dat zou opnieuw een herformulering van de hoofdhypothese verlangen. Binnen een pragmatische benadering behoort dat overigens tot de methode. Daar is experimenteren op basis van hypotheses uitgangspunt (Dewey sprak naast pragmatisme dan ook over experimentisme). Het experiment leidt vervolgens tot testen, enz.
Het lijkt erop dat Pereira haar boek naar die methode heeft opgezet. Na twee hoofdstukken over Proudhon en het zoeken naar bruikbare elementen, gaat ze in het derde hoofdstuk daarop door, maar dan in het perspectief van het revolutionair syndicalisme. Naast Sorel en Berth introduceert zij ook Simone Weil (in het kader van de technologiekritiek), die zij zelfs arbeidssociologe noemt. Dat laatste gaat mij te snel, tenzij je die term gebruikt voor een ieder die in een fabriek werkt en actief lid is van een vakbond. Zo iemand kan toegeschreven worden te doen aan ‘participerende observatie’ – precies waarom Simone Weil ook enkele maanden in een fabriek ging werken…
Hand overspeeld?
De titel van het vierde hoofdstuk leert dat hier de passende slag geslagen gaat worden om de pragmatisch en kritisch in elkaar te schuiven, want die titel luidt ‘Een kritisch pragmatische sociologie’. Hier wordt dus beloofd te demonstreren dat macro- en micro-niveau elkaar bevruchtend gaan raken. Aanbod komen de Franse filosofen van de nieuwe school (begin 20ste eeuw), die het tijdschrift De socialistische beweging uitgeeft. Die filosofen zijn George Sorel en zijn leerling Edouard Berth, naast Hubert Lagardelle (hoofdredacteur van het tijdschrift). Pereira beziet hun publicerende activiteiten in het bijzonder in de periode 1904-1910. Haar doel is aan te geven hoe en waar met name Sorel verder is gegaan dan Proudhon en daardoor nuttig is voor de uitkomsten die zij wil bereiken. Het komt mij voor dat zij daarin niet is geslaagd. Zelfs in de conclusie van dat hoofdstuk kom ik het woord ‘kritisch’ niet tegen.
Dat moet aan iets anders liggen dan aan de kritische opmerking die ik aangaande haar gebruik van Sorel en consorten wil maken. Pereira voert hen op als filosofen van het revolutionair syndicalisme. Dat zijn ze niet geweest. Wel waren het filosofen over het revolutionair syndicalisme. Dat is iets anders. Zo liet de Nederlandse revolutionair syndicalist die naar Frankrijk was verhuisd en in Parijs binnen die kring actief was, Christiaan Cornelissen (1864-1942), in een brief van 7 maart 1938 het volgende aan Albert de Jong weten: ‘Sorel […]. Deze gedecoreerde reactionair (Légion d’honneur) filosofeert er maar wat op los’ (brief van Cornelissen geciteerd in mijn Franstalige boek L’anarchisme au pays des provos, Lyon, 2015, p. 84).
Het slothoofdstuk (V) draagt als titel ‘Voor een kritisch pragmatische theorie’. Wat in het vierde hoofdstuk niet is gelukt, wacht nu op voltooiing. Wat Pereira echter vooral doet is een aantal zaken herhalen en een aantal anarchistische leerstukken (zoals anti-fundamentalisme) heropvoeren. Dat wordt weer verwerkt in verwijzingen naar wat ze in het verleden allemaal heeft geschreven. Hoe vaak zij het woord ‘sociologie’ ook herhaalt, de kritische theorie van de macro-sociologie heeft ze weggeslikt. In de eindconclusie komt het woord kritisch al helemaal niet terug. De titel van het boek, Kritisch pragmatisme, dekt in die optiek de lading niet. Daarmee lijkt mij dat Pereira haar hand heeft overspeeld.
Pragmatisme en Paul Goodman
De behandeling van het onderwerp had natuurlijk op dit punt beter verdiend. Pereira heeft te veel in één keer gewild. Ze had het gedoe met kritisch en macro-sociologie moeten laten vallen om zelf een inhoud aan kritisch – bijvoorbeeld via ‘emancipatoir’ – te geven. Ze is daarmee vertrouwd. Ze had ook die nieuwe filosofische school met Sorel en consorten niet moeten opvoeren. Dat leidt maar af. Het dringt je in de verdediging. Waarom juist gekozen voor hen, die later met corporatisme en fascisme in verband kunnen worden gebracht (Hubert Lagardelle werd zelfs minister van Arbeid tijdens het Vichy regime).
Het is mij onbegrijpelijk waarom Pereira niet in anarchistische kring gebleven is om de verbinding te leggen tussen pragmatisme en anarchisme. Zij had bijvoorbeeld voor een hoofdstuk, ter vervanging van Sorel en consorten, een studie kunnen maken van relevante opvattingen van de Amerikaanse anarchist Paul Goodman (1911-1972). Aan hem zou wellicht een ‘kritische drift’ ontleend kunnen worden, gekoppeld aan anarchie. Ik denk aan het volgende.
Anarchie in politieke en filosofische zin zal niet in enige maatschappelijke werkelijkheid als eindresultaat zijn terug te vinden. Dit is een consequentie van twee uitgangspunten: (a) de toekomst wordt binnen het anarchisme als contingent – onzeker, mogelijk – begrepen en (b) anarchisme is geen teleologie, dus is niet kenbaar in termen als ‘van kastanje tot kastanjeboom’. Als kritische drift reflecteert anarchie een wil tot rechtvaardigheid en gelijkheid (in materieel zin). Ze is een sociale drift omdat het een collectieve aangelegenheid betreft (vergelijkbaar met wat Bakoenin over het door hem gehanteerde vrijheidsbegrip zegt; vergelijk Michael Bakoenin, Over anarchisme, staat en dictatuur, Den Haag, 1970, p. 75-79). Ze kenmerkt zich daarmee als emancipatorisch (die hier immanent anti-patriarchaal en anti-kapitalistisch is). Dit betreffen geen verschijnselen die ‘vrij-zwevend’ zijn; ze vormen onderdelen van een handelingstheoretische beschouwing, dat wil zeggen ze hangen consequent af van handelende mensen. Aldus kan zich een patroon van kritisch pragmatisme ontwikkelen. Waarom denk ik dan aan Paul Goodman?
Hij is een sleutelfiguur geweest voor het naoorlogse anarchisme, mede vanwege zijn veelzijdige inbreng die ook nog eens op het pragmatisme steunt. In zijn werk komt men dan ook regelmatig verwijzingen naar John Dewey tegen (bijvallend, kritisch). Daarnaast speelt bij hem eveneens bijvoorbeeld de Gestaltpsychologie een rol. Het soort anarchisme dat Paul Goodman voorstond, had een andere signatuur dan het vooroorlogse. Het werd doorgegeven door mensen als Colin Ward (1924-2010). Dat viel ook Hans Ramaer (1941-2015) op. Als Hans in 1980 (in de AS) over Goodman en het Amerikaanse anarchisme schrijft, spreekt hij over het ‘pragmatisch anarchisme’, dat Goodman dan al weer ruim een kwart eeuw daarvoor in kleinere kring heeft uitgedragen. Die geschiedenis zet zich voort.
Hans had de AS opgezet naar voorbeeld van het Engelse tijdschrift Anarchy van Colin Ward, die regelmatig stukken van en over Goodman opnam (voor het eerst in Anarchy 11, 1962). Verder publiceerde in de naoorlogse periode in Nederland de libertaire maatschappijcriticus Anton Constandse (1899-1985). Die had zich in de jaren 1920 als anarchist in opstand gemanifesteerd en net voor de Tweede Wereldoorlog was van hem zijn Grondslagen van het anarchisme uitgegeven (Rotterdam, 1938). Daarin neemt hij afscheid van het anarchisme als een te realiseren project (gedesillusioneerd als hij was door het echec van de Spaanse sociale revolutie).
Anton Constandse komt evenwel terug, wordt mederedacteur van de AS en noemt zijn anarchisme ‘reformistisch’ (als het hoogst haalbare). Ooit heb ik dat gebruikt voor een bijdrage in De Gids onder de titel ‘Naar een pragmatisch anarchisme’ (1985, nr. 9/10, p. 725-734). In Duitsland was het pragmatisme in combinatie met Goodman al eerder opgevallen. Daar promoveerde zelfs iemand op een tekst met gelijkluidende titel als Pereira voor haar boek gebruikt. Ik heb het hier over Stefan Blankertz’ Kritischer Pragmatismus. Die titel loopt door met Zur Soziologie Paul Goodmans (Wetzlar, 1983). Tenzij ik er overheen gelezen heb, kwam ik hem niet tegen bij Pereira. Natuurlijk zou het mij plezieren als zij kans ziet mij met een verwerking van Goodman van repliek te dienen.
Thom Holterman
PEREIRA, Irène, Le pragmatisme critique, Action collective et rapports sociaux, met Voorwoord van Roland Pfefferkorn, L’Harmattan, Paris, 2016, 176 blz., prijs 19 euro.