Afschaffing Van Het Strafrecht: Het Abolitionisme Van Louk Hulsman (1923-2009)
Een jaar nadat de libertaire juriste en abolitioniste Clara Meijer Wichmann overleed (1922) werd een nieuwe abolitionist geboren, Louk Hulsman (1923). Natuurlijk wist hij toen nog van niks. Zij, Clara Meijer Wichmann, had onder meer geschreven over het feit dat het bestaande strafrechtsysteem niet werkte. Zij ijverde voor afschaffing ervan. Honderd jaar daarna wordt dat nog steeds opgemerkt en is het Louk Hulsman die het ‘erfgoed’ van Clara op zijn manier verder uitwerkt en daarmee niet alleen systematische kritiek formuleert maar ook praktische oplossingen bedenkt, zoals in het zogeheten ‘herstelrecht’ is terug te vinden. Deze twee denkers en doeners hebben de toon gezet voor het abolitionisme, dat wil zeggen streven naar afschaffing van een (maatschappelijk) verschijnsel. Vochten anderen eerder voor de afschaffing van de slavernij, deden zij dat later ten aanzien van het bestaande strafrecht.
Hulsman had op het moment dat hij zich daarmee ging bezighouden nog geen vastomlijnde ideeën en geijkte formuleringen. Dat heeft in de loop van de jaren gestalte gekregen. De intellectuele geschiedenis van zijn denken is nu verwerkt in het recent verschenen boek van de Franse juriste Margaux Coquet, De l’abolition du système pénal, Le regard de Louk Hulsman (Over de afschaffing van het strafrechtsysteem, De inzichten van Louk Hulsman).
Academisch abolitionisme
Dat een Franse juriste de ontwikkeling van het abolitionistische denken van een Nederlandse strafrechtjurist beschrijft, is minder vreemd dan dit op het eerste gezicht lijkt. Hulsman heeft zelf veel in het Frans geschreven en er is relatief veel over hem en zijn ideeën door Fransen geschreven. In de loop van de jaren heb ik kunnen opmerken dat zijn naam zelfs af en toe in het Franse anarchistische tijdschrift Le Monde libertaire opduikt. Om zijn abolitionisme te leren kennen komt men het in boekvorm pas in 1982 tegen in het Franstalige Peines perdues. Le système pénal en question. Dat werd bij zijn afscheid als hoogleraar in 1986 in het Nederlands vertaald uitgegeven onder de titel Afscheid van het strafrecht: een pleidooi voor zelfregulering. Uiteraard is het ook terug te vinden in de syllabi die hij schreef voor het strafrechtonderwijs aan de NEH (Nederlandse Economische Hogeschool, later Erasmus Universiteit Rotterdam; EUR) waar hij in 1963 als hoogleraar strafrecht en criminologie werd benoemd.
De wondere wereld van Hulsman die Margaux Coquet in kaart brengt, is er een die ikzelf heb beleefd. Dat was eerst vanuit de collegebanken en jaren later als stadsgenoot van Louk. Deze splitsing loopt parallel met de tweedeling die Coquet in haar boek maakt. Het eerste deel beschrijft wat zij noemt het academische abolitionisme van Hulsman en het tweede deel het sociale abolitionisme. Het eerste deel valt daarmee samen met zijn intellectuele ontwikkeling omtrent het kijken naar het bestaande strafrecht en hoe daarvan afscheid te nemen.
Als Rotterdamse rechtenstudent heb ik dat denkproces meegemaakt, natuurlijk zonder dat toen zo te kunnen onderkennen. Ik ontdek het in feite in het boek van Coquet. Ik heb erover nog eens ter controle een syllabus van hem op geslagen (ik heb ze alle bewaard), waar hij het heeft over leedtoevoeging als inprentingstechniek. Dat werd overal en elders als het hoogste weten verkondigd. Hulsman typeert het als een belangrijk deel van de traditionele ‘common sense’, waarna hij opmerkt: ‘dit is inmiddels als ‘common nonsense’ ontmaskerd’. Hij probeerde ons duidelijk te maken, ik spreek over de periode 1969-1972, dat criminaliteit (crime) geen object is maar product van criminele politiek. Het is een constructie die per tijdperk kan verschillen. Hij hield ons daarom voor niet over ‘misdaad’ te spreken, maar het steeds te hebben over ‘strafrechtelijk relevante handeling’. Dit laatste is dan telkens een exclusieve verwijzing naar een delictsomschrijving in het op dat moment geldende Wetboek van Strafrecht (WvSr).
Uit het boek van Coquet maak ik op dat hij later aanvullende terminologie is gaan gebruiken, om de traditionele strafrechtelijke spreekvorm te ontwijken. Zo voerde hij het idee van ‘problematische situatie’ in. Het betreft ‘voorvallen die de orde overschrijden, die wij ervaren als de wortels van ons leven’. Met de afschaffing van het bestaande strafrechtsysteem heb je dan ook niet plotseling een brandschone maatschappij gecreëerd, wat Hulsman ook wel begreep. Er blijven dus conflicten en problematische situaties voorkomen en de vraag is, hoe die te benaderen en te behandelen.
Sociaal abolitionisme
Het is in het tweede deel, dus in de tweede fase, vallend rond zijn afscheid als hoogleraar dat Hulsman meer nadrukkelijk met die problematiek de boer op gaat. Door analyse van problematische situaties zijn er aanbevelingen te doen om langs niet-strafrechtelijke weg oplossingen te bedenken. Veelal gaat het om criminogene situaties en structuren die een stimulans om strafrechtelijk relevant te handelen oproepen. Door het karakter van die situatie of de structuur te veranderen, of door het inbouwen van techno-preventie (‘detectiepoortjes’ in winkels), kan al een deel van de criminogene lading worden verminderd, en daarmee het aantal strafrechtelijk relevante handelingen. Daarnaast kan met de invoering van wat herstelrecht wordt genoemd, een mogelijkheid worden gecreëerd om geïndividualiseerde probleemsituaties buiten de staat om te regelen.
In deze fase zocht Hulsman vooral buitenlandse relevante fora op om zijn abolitionistische ideeën toe te lichten en praktische oplossingen aan te bevelen. Dat deed hij trouwens ook in zijn woonplaats Dordrecht, waar hij zich via een wijkcentrum in de binnenstad met de problematiek van het jeugdvandalisme bezighield. Daar, maar ook op de zaterdagochtendmarkt in het centrum van Dordrecht, kwamen wij elkaar regelmatig tegen. Hij praatte mij dan bij over het onbegrip dat hij in Nederland meende te ervaren wat zijn ideeën aanging, maar zoveel te meer erkenning trof hij aan in het buitenland. Het boek van Margaux Coquet lijkt mij er het zoveelste bewijs van.
Abolitionistisch paradigma van Hulsman
In het centrum van de sociaal-maatschappelijke kritiek zoals die door verschillende kritische stromingen in de jaren 1960 werden vertolkt (kritisch realisme, neomarxisme, de interactionistische stroming in de criminologie, enz.) bevindt zich het abolitionistische paradigma. De classificatie die de eminente Franse juriste Mireille Delmas-Marty in 1992 opzette, wordt door Coquet geciteerd ter verduidelijking van de plaats van het paradigma van Hulsman. Delmas-Marty wijst erop dat er niet één maar meerdere stromingen van criminele politiek bestaan. De abolitionistische gedachte is terug te vinden in de egalitaire stroming, te weten het model van de libertaire maatschappij.
De egalitaire stroming baseert zich op een kritiek op het liberalisme en op de ongelijkheid die zij in de maatschappelijke werkelijkheid veroorzaakt. Delmas-Marty preciseert dan dat de abolitionistische stroming zich voor haar ideeën met name laat inspireren door ideeën van Bakoenin, die een vorm van ‘zelfbestuur door de sociale groep zelf’ op de voorgrond stelt. Het libertaire model verwijst volgens haar naar een uitvlakken van het beeld van de staat en naar de onderdrukking van elke referentie van de staat bij de oplossing van conflictsituaties. Dit model houdt de wens in de conflicten te laten behandelen door de directbetrokkenen en de gemeenschap waarin zij zich ophouden (Delmas-Marty citeert hier Hulsman, geeft Coquet aan). Men zit met deze ‘anarchistische’ plaatsing (door Delmas-Marty) en invulling (door Hulsman) dicht aan tegen allerlei antropologische noties, waarop ook het gebruik door Coquet van de notie “acéphale manier van handelen” wijst; ‘acéphale’ wil zeggen leiderloos (letterlijk betekent het ‘zonder hoofd’). In de antropologie worden bijvoorbeeld acéphale gemeenschappen (stammen) beschreven als staatloze gemeenschappen en levert dan termen op als ‘geordende anarchie’.
De kern van de kritiek van Hulsman ligt bij zijn bestrijding van het ideologische bestanddeel van het strafrechtelijke systeem, dat nog (tot op deze dag) verbonden is met de kosmologie van de middeleeuwse theologie (schuld en boete). De strafrechtelijke en de religieuze ideologie hanteren eenzelfde model voor hun gelijk. De almachtige en al-aanwezige God, de enige bron en bewaker van de grens tussen Goed en Kwaad, is in het strafrechtelijk systeem vervangen door de wet en de (statelijke) strafrechtelijke instituties van het moment. Als zodanig worden zij gezien, zo citeert Coquet Hulsman, als ‘uitdrukking van de eeuwige gerechtigheid’. Zijn hele leven als abolitionist, tot aan zijn dood toe, is Hulsman bezig geweest dit systeem te demystificeren om in plaats daarvan te wijzen op die andere conflictbehandeling en om met aanbevelingen te komen voor de constructie van een sociaal rechtvaardige politiek.
Coquet heeft dit alles stapsgewijs beschreven en kort en bondig geformuleerd. Het is daarmee een wat droge opsomming geworden. Zou je van het hier verzamelde materiaal een ‘narratief’ (verhalend, vertellend) boek hebben gemaakt, dan zou het zeker tweemaal zo dik zijn geworden zonder dat het informatieniveau was toegenomen. Ik heb er dus vrede mee. Er is echter één ding dat ik niet heb kunnen terugvinden en waarvoor ik aandacht vraag. Dat is de erfenis van het strafrechtelijke denken van Clara Wichmann (1885-1922). Haar naam vind ik nergens bij Coquet genoemd – wat ik in haar geval geen verwijtbare omissie vind – maar voor een Nederlands lezerspubliek ligt dit anders.
Clara Wichmann
Clara Wichmann is een (te) jonggestorven begaafde libertaire juriste uit het begin van de 20ste eeuw. Zij heeft zich beziggehouden met het demystificeren van het strafrechtelijke systeem en is als abolitioniste ten strijde getrokken tegen dat systeem. De theorievorming omtrent criminogene situaties en de discussie over het ‘recht tot straffen’ komt men bij haar tegen (zie de bundel getiteld Misdaad, straf en maatschappij, Utrecht, 1931). Haar ideeën leefden bij Hulsman en ze zijn ook in het juridisch onderwijs geïntroduceerd. Toen ik als rechtenstudent in de Rotterdamse juridische faculteit aankwam, was net in 1969 het Clara Wichmann studentendispuut opgericht (het bestaat nog). De erkenning dat er bij haar erfgoed te vinden is voor het abolitionisme was dus manifest aanwezig in Rotterdam.
In het Frans was er voor Coquet niets over Clara te vinden. Daar is verandering in gekomen met de vertaling van vier teksten van haar, uitgekomen in 2016 onder de titel Clara Wichmann, Textes choisis. Net te laat om als verwijzing te kunnen worden opgemerkt door Margaux.
‘Basisdingen’
Na zijn afscheid in Rotterdam (1986) en het aantreden van een nieuwe hoogleraar strafrecht ging er een andere wind waaien, die van no-nonsense en wetenschappelijkheid. Hulsman huldigde als een van zijn ‘basisdingen’ dat steeds weer blijkt, dat de professionele ‘claims op weten’ niet kloppen. Er is maar een heel klein beetje wat je kunt weten op basis van wetenschappelijk weten. Wil je er iets aan hebben dan moet je wel weten wat voor weten dat is. De wetenschap vormt namelijk maar een klein deel van het totale weten, aldus Hulsman in de bundel Als juristen twisten, De wording van de Rotterdamse faculteit der rechtsgeleerdheid (1963-1988) (Arnhem, 1988, p. 45). Zijn opvolger, Cyrille Fijnaut, was uit een ander hout gesneden.
Aangaande de denkbeelden van zijn voorganger Hulsman merkt hij naast vele andere zaken op, dat Hulsman uitging van de effectiviteit, de doeltreffendheid, van het strafrechtsysteem. Net als Clara Wichmann liet hij zien dat het systeem niet werkt. Daarmee viel hij de pretentie van het systeem aan. En dan volgt een in mijn ogen merkwaardige draai van Fijnaut, die meent dat ‘een stuk van die effectiviteit gehandhaafd moet worden ter wille van de beheersing van conflicten waarvoor je geen andere mechanismen hebt om te beheersen’ (Als juristen twisten, p. 171). Welke zin heeft het iets te handhaven waarvan je ziet dat het niet werkt? Hier wordt een soort wetenschappelijkheid gehanteerd die voor enkele van de oude medewerkers van Hulsman onverteerbaar was. Zij konden dan ook beter vertrekken. Een van hen die deze consequentie trok, was Manuel Kneepkens. Inmiddels heeft Manuel bekendheid verworven als Rotterdams dichter en illustrator. Het doet mij een plezier om gebruik te mogen maken voor dit artikel van door hem geproduceerd beeldmateriaal.
Andere medewerkers zijn gebleven en zijn onverdroten door gegaan met het uitwerken van sommige inzichten van Hulsman, zoals René van Swaaningen en John Blad. Zij hebben, met enkele anderen, het herstelrecht op de politieke agenda gezet. Onlangs boden zij dit onderwerp in de vorm van een wetsontwerp aan de Tweede Kamer aan.
Coornhert-Liga
Hier is de aandacht vanwege het boek van Margaux Coquet geconcentreerd geweest op Louk Hulsman. Maar er zijn meerdere mensen in het verleden belangrijk geweest, naast Clara Wichmann, als het gaat om fundamentele hervorming van het strafrechtelijke denken. Gaan we enkele eeuwen terug dan komen we Dirck Volckertszoon Coornhert (1522-1590) tegen, filosoof, rechtsgeleerde en humanist. In zijn boek Boeventuig (1587) pleitte hij voor een zinvolle strafoplegging. Coornhert is de naamgever van een vereniging voor strafrechthervorming die in 1971 mede door Hulsman werd opgericht. Het gaat om de Coornhert-Liga.
Hans Smits schreef over deze vereniging onder de titel Strafrechthervormers en hemelbestormers, Opkomst en teloorgang van de Coornhert-Liga (Amsterdam, 2008). Teloorgang, want na 1998 hoort men over deze vereniging niets meer en de laatste vergadering in 2002, met als enige agendapunt: opheffing, leidde niet tot die opheffing. In die zin acht Smits dat ze in coma ligt. Zou een Franse juriste weer iets ervan tot leven weten te wekken?
Thom Holterman
COQUET, Margaux, De l’abolition du système pénal. Le regard de Louk Hulsman, Éditions Campus Ouvert/L’Harmattan, Paris, 2016, 205 blz., prijs 18 euro.
[Beeldmateriaal van de Rotterdamse dichter en illustrator Manuel Kneepkens.]