Liberalisme En De Antropologie Van De Gift
Onlangs besprak ik het boek van Jean-Claude Michéa, Onze vijand, het kapitaal. Ik beloofde met een afzonderlijk item op een bepaalde kwestie terug te komen door een aantal pagina’s uit zijn boek daarvoor te vertalen. Het gaat om het slot van de beantwoording van de eerste vraag aan hem gesteld. Daar vindt men een opmerking over een anarchistisch leerstuk, te weten ‘wederkerig dienstbetoon’. Michéa noemt dit de kern van wat de antropoloog Marcel Mauss heet de ‘geest van de gift’. Dit is wat kort door de bocht, reden waarom Michéa de behoefte heeft die opmerking uit te werken, wat hij verderop in zijn boek doet onder de titel ‘Liberalisme en de antropologie van de gift’. In die uitwerking confronteert hij de liberale antropologie met de libertaire antropologie. Het eerste ontleent hij aan het gezaghebbende boek van de Amerikaanse politiekfilosoof John Rawls. Het tweede koppelt hij aan een oude tekst van Mauss (1924) en aan het werk van de hedendaagse Amerikaanse antropoloog en anarchist David Graeber. Michéa behandelt dit op pagina 100-106, wat ik hieronder in een bewerkte vertaling aanbied. [ThH]
Liberale antropologie
In het hart van de moderne Westerse filosofie, waarvan het liberalisme de meest radicale en coherente theorie levert, bevindt zich vooral het geloof dat het menselijk wezen een individu is, dat ‘van nature onafhankelijk’ is. Dit wordt gedefinieerd vanuit het ‘absolute bezit van zichzelf’, wat weer de ultieme basis is voor alle vormen van private eigendom. Hieruit volgt dat dit individu zich alleen met zijn soortgenoten weet te verenigen, als hij daarin een persoonlijk belang ziet. […]
Dit idee van de liberale antropologie is tegengesteld aan veel wat de moderne antropologie leert. De liberale antropologie ziet het contract als de enige authentieke menselijke wijze voor het creëren van verbindingen met anderen (zoals ook de tijdelijke verbinding tussen koper en verkoper). Dit reduceert de hele menselijke gemeenschap tot een eenvoudige marktsituatie, waarbij ‘mensen contracterende deeltjes vormen die hun relaties baseren op belangenberekening’. Het vormt tegelijk het fundamentele verband tussen liberaal bezitsindividualisme en de theorie van het ‘rationele egoïsme’ (Ayn Rand). Deze optiek heeft als logische gevolgtrekking dat noties uit de libertaire antropologie, zoals de gift, de wederkerige dienstverlening en ‘common decency’ (goede zeden, algemene betamelijkheid), door het quasi-geheel van de mediageile en universitaire ‘clerus’ systematisch worden opgevat als naïef en mystificerend.
Gelet op die gevolgtrekking verschijnt het liberalisme voor alles als een filosofie van ‘wantrouwen’ en van de gegeneraliseerde deconstructie, zodanig dat het scepticisme tot institutie is geworden. Zo vreemd is het dus niet dat de politieroman, waar de belangrijkste spelers wisselend als verdachten verschijnen, zich tot een van de meest bedreven vormen van moderne literatuur heeft ontwikkeld… Om zich tegen deze reducerende visie omtrent de menselijke natuur te verzetten, heeft de Amerikaanse antropoloog en anarchist David Graeber onder de term ‘alledaags communisme’ (baseline communism of ook everyday communism) een geheel van psychologische, morele en culturele structuren ontwikkeld. Het zijn structuren die in feite voor een deel nog essentieel zijn voor ons dagelijks handelen (tenminste in de wereld van gewone mensen), inclusief in de moderne westerse maatschappijen.
Basaal communisme
Michéa geeft met een voorbeeld van Graeber aan waar het in de kern omdraait: Als een afvoerbuis verstopt zit en degene die bezig is met het repareren ervan aan zijn collega vraagt: ‘Geef mij even de pijpentang aan’, dan zal die collega gemeenlijk niet antwoordt met: ‘En wat krijg ik daarvoor in ruil terug?’… Het is vermoedelijk ook daarom, zo laat Michéa Graeber vervolgen, dat de dag na een ramp (overstroming, uitvallen van een centrale, instorten van de economie) mensen zich onmiddellijk gaan gedragen zoals dat vaker is gebeurd: zij keren terug naar een basaal communisme. Voor een ogenblik, hoe kort ook, worden hiërarchieën, de markt, enzovoort als een luxe gezien die men zich niet kan permitteren. Vreemdelingen worden plotseling broers en zuster, de menselijke maatschappij lijkt herboren. Dit is belangrijk want het toont dat wij niet alleen praten over samenwerking. In feite blijkt het communisme de basis van alle menselijke sociabiliteit [Michéa citeert hier de Franstalige versie van David Graeber, Debt: The First 5000 Years, 2011.]
Het spreekt vanzelf dat ik [Michéa dus] geen enkel bezwaar heb om in dit geval de term ‘communisme’ te gebruiken. Het gaat om elementaire vormen van wederkerigheid en wederzijdse hulp tot uitdrukking te brengen, zonder welke vormen geen enkele menselijke samenleving duurzaam zou kunnen bestaan. Van belang is om te zien dat zulke analyses als die van Graeber passen in het kader van het onderzoek dat Marcel Mauss aanving in 1924 met zijn beroemde Essai sur le don (Essay over de gift). Het bleef niet bij deze ene antropologische dimensie. Mauss heeft zich ook nauw verbonden met de coöperatiebeweging in zijn tijd en de Arbeidsbeurs; hij was activist van het eerste uur van de SFIO (Franse sectie van Internationale arbeidersbeweging) en beheerder, vanaf de eerste dag, van L’Humanité (socialistisch dagblad, later overgegaan in handen van de Franse communistische partij). Mauss was zich dus goed bewust dat zijn antropologische onderzoeken naar de kwestie van de gift de beste filosofische garantie bood voor een populair, arbeiderssocialisme dat in staat zou zijn intellectueel en moreel verzet te bieden tegen alle statelijke en autoritaire verleidingen.
Men begrijpt nu ook beter waarom zijn werk zo weinig gewaardeerd is door het merendeel van de gecoöpteerde mandarijnen van de moderne liberale universiteit, die min of meer bloedverwanten zijn geworden. Hetzelfde lot als Mauss treft ook de Hongaars-Amerikaanse politiek econoom en historicus Karl Polanyi (1886-1964) en om dezelfde reden trouwens.
Liberale antropologie van Rawls
In een uitgebreide noot gaat Michéa in op de grondslaggevende liberale tekst van de Amerikaanse politieke filosoof John Rawls (1921-2002), getiteld A Theory of Justice (1971). Het is in dit boek dat men het meest duidelijk de antropologische uitgangspunten van het liberalisme vindt. Rawls plaatst de mens – hypothetisch – in een ‘oorspronkelijke positie’; die is daarmee omgeven door een ‘sluier van onwetendheid’. In zo’n situatie zal de mens geen andere criteria voor overwegingen hebben dan utilitaristische berekeningen van persoonlijke risico’s, zo wordt ingeschat. Maar deze enscenering is verre van neutraal, zo merkt Michéa op, waarna hij de volgende argumentatie opzet.
De Rawlsiaanse hypothese veronderstelt onder meer dat de mens vooraf gaat aan de maatschappij en dus van nature geen ‘sociaal dier’ is (noties bijvoorbeeld als vertrouwen en van het gegeven woord kunnen dus van begin af geen enkele rol spelen in de ‘oorspronkelijke positie’). De liberale positie van Rawls staat daarmee precies tegenover de positie die in het socialisme wordt ingenomen. Het is de Oostenrijks-Israëlisch-joodse godsdienstfilosoof Martin Buber (1878-1965) die de socialistische positie in een opmerkelijk essay uit 1950, getiteld Paden in utopia, in herinnering roept. Hij heeft het over de stichters van het socialisme voor zover die werken in het spoor van Pierre Leroux (1797-1871; hij construeerde in 1832 de term ‘socialisme’ als tegenhanger van de term ‘individualisme’), te weten de auteurs van de antiautoritaire versie. Zij houden zich niet bezig met het construeren van een integrale, rationele ‘utopie’, omdat het inherente contractuele en constructivistische ‘momentum’ van elke moderne maatschappij, slechts een emancipatoire zin kan worden gegeven wanneer tegelijk gesteund kan worden op prejuridische sociale bestaansvormen (onbestaanbaar voor John Rawls, maar juist door Marcel Mauss op diverse wijzen getheoretiseerd).
Duidelijk is dat het hier gaat om twee verschillende paradigmata, het liberale en het libertaire. In de strijd om de voorrang tussen beide ligt het liberale in de bestaande Westerse maatschappij met lengte voor, maar dat wil niet zeggen, dat het libertaire daarmee per definitie onjuist is. Het heeft nog niet voldoende medestanders weten te vinden voor een wisseling.
Jean-Claude Michéa [Notre ennemie, le capital, p. 100-106 (vertaling en bewerking thh)]
[Beeldmateriaal overgenomen van Clifford Harper, illustrator en activistische libertair.]