Politieke Denkbeelden Cornelius Castoriadis (1922-1997): Autonomie Als Kern
Op deze site is de Grieks-Franse filosoof, econoom en psychoanalyticus Cornelius Castoriadis in een recent verleden geïntroduceerd door Johny Lenaerts. Hij dat deed door aandacht te schenken aan het door Castoriadis en de Franse filosoof en politiek activist Claude Lefort (1924-2010) opgerichte tijdschrift Socialisme of Barbarij. Onder die naam ontstond tevens een revolutionaire groepering uit een minderheidsstroming binnen de ‘Parti Communiste Internationale’ (PCI), de Franse trotskistische partij. Castoriadis en Lefort konden zich namelijk niet verzoenen met Trotsky’s stelling dat de Sovjet-Unie, hoe gedegenereerd ook, in wezen toch nog altijd een ‘arbeidersstaat’ was. In 1948 besloten zij met de PCI te breken, waarna zij een onafhankelijke groepering vormden. Het jaar daarop brachten zij het eerste nummer uit van het tijdschrift Socialisme ou Barbarie. Dat heeft bestaan tot 1965 (de groepering hief zichzelf op in 1967). Hier mag niet onvermeld blijven dat de Nederlandse radencommunist, Anton Pannekoek (1873-1960), nog met Castoriadis heeft gediscussieerd in het genoemde tijdschrift over de functie van de arbeidersraden. Ook daarover is uitgebreid op deze site te lezen (klik HIER).
Dat ik op deze zaken terugkom, heeft te maken met de recente verschijning van het boek van twee Franse filosofen, Philippe Caumières en Arnaud Tomès, die zich beiden hebben verdiept in het politieke denken van Castoriadis. Het boek draagt de titel Pour l’autonomie. La pensée politique de Castoriadis (Voor autonomie, het politieke denken van Castoriadis). Hieronder volgt een bespreking ervan.
De kern
Castoriadis is op het einde van 1945 uit Griekenland naar Frankrijk geëmigreerd. Hij is begonnen als revolutionaire activist en uitgegroeid tot politiek denker met radicale opvattingen. Zijn theoretische werk is even rijk als slecht gekend, schrijven Caumière en Tomès. Met hun boek willen beide auteurs meer aandacht op zijn werk vestigen. Nadat de groep ‘Socialisme of Barbarij’ zich had opgeheven (in 1967), is Castoriadis niet meer van enige politieke partij lid geworden. Zijn publicaties krijgen dan een nieuwe dimensie, wat niet een intellectuele heroriëntatie betekent. Hoewel de hoofdtermen wijzigen, blijft de drijvende kwestie dezelfde: in de jaren 1950 spreekt hij over arbeidersbeheer (gestion ouvrière), in de jaren 1970 wordt dat zelfbeheer (autogestion) en democratie vanaf de jaren 1980. De onderliggende gedachte is evenwel steeds autonomie, te weten het ‘bewust besturen door de mensen zelf van hun leven’. Dit lezen we terug in zijn idee over socialisme: dat is autonomie, organisatie en bewuste sturing door mensen zelf van hun leven. Het houdt tevens in het kapitalisme te herkennen als de negatie van deze autonomie.
De voorkeur van Castoriadis gaat uit naar een autonome samenleving, een samenleving waarin iedereen kan deelnemen aan de publieke zaken en soeverein wetten kan vaststellen, zonder die opgelegd te krijgen vanuit (a) een van buitenaf bestaande bron, of (b) een comité van deskundigen dan wel een (c) vergadering met (volks)vertegenwoordigers. Hiermee hebben we drie ‘instituties’ die Castoriadis geselt. Hoewel hij zich niet beperkt tot die drie instituties, zo maken beide auteurs omstandig duidelijk, hebben we wel de kern te pakken.
Opzet van het boek
Om inzicht te krijgen in het politieke denken van Castoriadis hebben de auteurs hun boek in drie delen opgebouwd. Het eerste beschrijft zijn jonge jaren, die van activistische trotskist en van oprichter van de revolutionaire groep ‘Socialisme of Barbarij’. De teksten die daarvoor bestudeerd moeten worden, zijn die ‘van een politieke activist die zich richt tot andere activisten’. Castoriadis verwerpt het stalinisme en in de analyse daarvan leidt dit tot een herdefinitie van ‘revolutie’, waarmee hij het marxistische gedachtenkader voorbijgaat. Dit brengt hem ertoe autonomie als expliciete samenlevingsinstitutie te verdedigen, dat wil zeggen te pleiten voor directe democratie.
Het tweede deel houdt zich vervolgens bezig met de uitwerking van de politieke kwestie rond autonomie: waarom wordt dat in het centrum van de politieke praktijk geplaatst? Deze vraag hangt samen met een groot aantal voorvragen, zodat de behandeling van de auteurs er een is die veel van de lezer vraagt. Het wordt nog zwaarder ploegen in het derde deel, waar de aandacht zich naar democratie verplaatst. Daar worden door de auteurs meer vragen gesteld (terechte vragen overigens) dan beantwoord.
Onderwijl hebben de auteurs het beeld verschaft van Castoriadis, die inzag dat de moderniteit de maatschappij met twee projecten in botsing brengt: die van de rationale beheersing van de werkelijkheid en die van de autonomie van allen. Het eerste project heeft rampzalige resultaten opgeleverd, veroorzaakt door de overheersing van de techniek en de (kapitalistische) economie. Het tweede project moet nog steeds gerealiseerd worden door het doen ontstaan van een echte democratische samenleving, waarin het volk zichzelf regeert onder voorbij gaan aan de heersende klasse. Castoriadis is daarvoor teruggegaan naar het antieke Griekenland (wat direct ook zijn vraagtekens geeft: het oude Athene is niet zonder meer in de hedendaagse context te planten). Maar Castoriadis, die dat ook wel begrijpt, heeft daarnaast ook een hedendaagse emancipatoire politiek ontwikkeld met als thema’s: zelforganisatie van de strijd, de praktijk van de gelijkheid en de zin van beperkingen.
De auteurs hebben daarbij veel aandacht geschonken aan het verschijnsel verbeelding (l’imaginaire), dat Castoriadis na aan het hart lag. De verbeelding verbindt zich met creativiteit. Er wordt vermogen opgedaan om in een zaak iets te zien dat het niet is, dus om het andere te zien dat het niet is: een teil blijkt dan tevens een opstap, als men die omkeert (ik denk dat het voorbeeld dat ik hier geef van Wittgenstein is, maar ik weet dat niet meer zeker). In ieder geval wil Castoriadis met de verbeelding onder meer aangeven dat het project van de autonomie niet is op te vatten als direct uit te werken programma. Het is zowel een verbeelding als een experiment. Het vormt een horizon van een samenleving, die zich bewust is van het feit dat ‘de macht’ een affaire van allen is. Het moet er allemaal nog van komen, zodat ook de rampzalige weg, ingeslagen door het eerste project, omgebogen kan worden. Hiermee lijkt me de inhoud van het boek getypeerd. Wat ik nog wil doen is enkele thema’s toelichten.
Directe democratie
De enige vorm van democratie die Castoriadis als zodanig erkent is directe democratie. In dat geval moet de maatschappij georganiseerd worden vanuit basis-collectieven, waarvan het bestuur de zaak van eenieder is. Hier wordt het model van de arbeidersraden gevolgd. Castoriadis: ‘Het arbeidersbestuur betekent de macht van de raden in het bedrijf en de financiën, uitgewerkt in de hele maatschappij, tot aan de Algemene Vergadering (de ecclèsia, het Griekse woord voor volksverzameling) en het Algemene Bestuur van Raden’.
Hier wordt afgerekend met (1) volksvertegenwoordiging als instituut met vrij mandaat en (2) politieke expertise in de vorm van universele specialisten en technici van het geheel. Hetzelfde geldt voor (3) de staat. Castoriadis wijst die af als een van de maatschappij gescheiden instantie (statelijkheid als bron van overheersing van buitenaf). Het gaat er dus niet om ‘macht’ tot nul gereduceerd te zien – zij is juist een zaak van allen – of om het afwijzen van ‘organisatie’ (zoals hierboven al duidelijk werd).
Bureaucratie
Een ander thema vormt bureaucratie. De aanleiding voor Castoriadis om daar een kwestie van te maken is zijn sterke ongenoegen met het verloop van de Russische revolutie, die met het stalinisme zijn nekslag kreeg. Dat vertegenwoordigde in niets een socialistische oriëntatie. De bureaucratie van dat regime vormde een parasitaire kaste. Trotsky tracht dan de boel nog een beetje te redden, maar Castoriadis verwerpt diens zienswijze. Trotsky hield het erop dat de bureaucratie zich opbouwt en aanvult dankzij een bestuurshiërarchie, zonder evenwel de bijzondere rechten over de eigendom te hebben. De ambtenaar kon niet aan zijn erfgenamen, zijn recht op exploitatie van de staat overdragen. Ik zou hier spreken over een ‘jezuïtisch argument’. Want Trotsky, die in zijn verwijzing naar die ambtenaar op zich geen ongelijk had, wist als geen ander dat er een verschil is tussen hoe iets formeel in elkaar steekt en hoe het materieel kan uitpakken. Zou het iets in de westerse maatschappij betreffen, dan zou hij in zo’n geval zou al gauw verwijtend hebben gesproken over een ‘kleinburgerlijke opvatting’. Het argument van Trotsky veroordeelt namelijk materieel niet het parasitaire karakter van het systeem waarin de ambtenaar opereert. In dit systeem wordt gewoon de arbeidende bevolking uitgebuit – nu eens niet door kapitalistische ‘patrons’, maar door de bureaucratische kaste in een socialistisch genoemde context.
In de tijd dat Castoriadis dit systeem bestreed, bestond het nog in die vorm. Kijken we er in het heden naar dan gaat het vooral om te leren van hetgeen zich heeft voorgedaan, dat tot een dergelijk regime heeft geleid. Daarop is ook de aandacht van de auteurs gericht. Of er van geleerd is, valt voorlopig te betwijfelen. Het is in dit licht niet vreemd dat een halve eeuw geleden door een bestuurskundige in zijn intreerede gewezen is op het bestaan van een ‘vierde macht’, die van het ambtenarendom, nu eens niet in de Sovjet-Unie, maar in Nederland! Het was René Crince le Roy (1927-1985) die dit in de bedoelde rede besprak. Die rede droeg als titel De Vierde Macht: de ambtelijke bureaucratie als machtsfactor in de staat (1969). ‘Vierde macht’ omdat in het stelsel van Montesquieu sprake is van drie machten (wetgevende, uitvoerende, rechterlijke). Die ‘vierde macht’ is dus de bureaucratie die zich ook in het Europa van hedendaags ‘Brussel’ heeft genesteld…
(Volks)vertegenwoordiging
Wie, zoals Castoriadis, hecht aan autonomie weigert het idee van politieke vertegenwoordiging te aanvaarden. Deze vorm wordt de burger zonder meer opgelegd. In Nederland geschiedt dat via de Grondwet (idem de Provinciewet en de Gemeentewet voor de provinciale en de lokale politieke vertegenwoordiging). De Grondwet leert in art. 50: ‘De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk’. We hebben hier met een autoritaire handeling vandoen: aan de burger wordt voor deze vorm van vertegenwoordiging niet zijn instemming gevraagd. Hij of zij is letterlijk onderdaan. We zitten dan ook in wat publiekrecht heet. De autoritaire handeling is alomvattend te noemen, want kan alles inhouden wat de Staten-Generaal goeddunkt. De volksvertegenwoordigers werken immers met een blank mandaat (vergelijk art. 67, derde lid GW). De politieke vertegenwoordiging bestaat als volkomen ondergeschiktheid van de burger, die zich zonder enige vorm van raadpleging heeft neer te leggen bij de uitkomst van beslissingsprocessen waaraan volksvertegenwoordigers in parlementaire vergadering bijeen, hun medewerking hebben verleend. Dit is geen vertegenwoordiging, dit is overheersing. Dat kent zijn parallel in het kapitalistische ‘project’.
De publiekrechtelijke vorm van vertegenwoordiging (de politieke dus), heeft voor de onderdanen een externe bron, namelijk die van de opgelegde wet. Hier is dus sprake van het tegendeel van autonomie. Dat tegendeel wordt uitgedrukt met de term ‘heteronomie’, waarmee wordt verwezen naar het heersen dat van buitenaf komt. Wat we niet mogen vergeten is de samenhang tussen politieke vertegenwoordiging en kapitalisme. De introductie van de publiekrechtelijke vorm van vertegenwoordiging valt namelijk min of meer samen met de ontwikkeling van het kapitalisme (industriële revolutie). Een van de indringendste aspecten van kapitalisme is de heerschappij van de heteronomie! Dit blijkt op de werkvloer waar de meeste arbeid zonder kritiek en zonder enige zin (lopende band) moet worden uitgevoerd ten behoeve van een bestaan zonder enige zin.
Het bestaan kent een leven dat van buitenaf wordt geprogrammeerd met doelstellingen die van buitenaf worden bepaald. Dit is wat heteronomie – een term die Castoriadis dan ook telkens als tegendeel van autonomie gebruikt – wil zeggen: het kapitalistische ‘project’ dat zich de afgelopen eeuwen heeft verbreid, stelt zich in alles op tegen het autonome ‘project’ (zo is bij Castoriadis te lezen, hier geciteerd door Gómez Muller, Nihilisme et capitalisme, 2017, p. 45).
In tegenstelling tot de politieke vertegenwoordiging kent het geschreven Nederlandse burgerlijk recht overigens ook verschillende andere vormen van vertegenwoordiging. Een burgerrechtelijke vorm is bijvoorbeeld de vertegenwoordiging van het kind door ouders. Kinderen zijn onderworpen aan het gezag van ouders. Tijdsverloop brengt verandering in die verhouding. Eenmaal juridisch volwassen valt de ondergeschiktheidsrelatie van het kind met zijn ouders weg. Ook in het handelsverkeer bestaan allerlei vormen van vertegenwoordiging; zo kan iemand onder eigen naam in opdracht van een principaal handelen, maar er kan ook een ‘puur’ arbeidscontract bestaan voor een ‘vertegenwoordiger’ (in naam en opdracht van de principaal handelen). Waar het mij om gaat is aan te geven, dat deze burgerrechtelijke vormen van partiele (werkverrichtingen) of van tijdelijke (die van het kind of die van zaakwaarneming) aard zijn. Ze blijken zeer gedetailleerd gereglementeerd in het geschreven recht.
We hebben hiervan doen met een omgekeerde wereld: het burgerlijk recht waarin partiele vertegenwoordiging fijnmazige regeling kent en het publiekrecht waarvan de alomvattende vertegenwoordiging ongeregeld is. Het is die laatste vorm van vertegenwoordiging, die het terecht bij Castoriadis moet ontgelden. Daartegenover stelt hij directe democratie en autonomie als politieke verschijnselen, die om maatschappelijke uitwerking vragen.
Het is een kwestie die ook bij anarchisten de volle aandacht heeft, waarbij duidelijk wordt dat het laten vertegenwoordigen op zichzelf niet het probleem is, maar het ongeregeld en opgelegd zijn ervan. Vandaar dat de discussie bij anarchisten zich verplaatst naar kwesties als (a) bindend mandaat (in plaats van het vrij mandaat van volksvertegenwoordigers), (b) terugroepingsrecht van kiezers voor vertegenwoordigers (recall), (c) snelle rotatie van vertegenwoordigende plaatsbekleding, enzovoort.
Conclusie
In hun conclusie wijzen de auteurs op het volgende. Castoriadis stelt als doel van de politiek niet het geluk, maar de vrijheid. Hij onderstreept dat geluk vooral een privéaangelegenheid is en wat dan ook als zodanig moet worden beschouwd. In dat geval zal men zich eerder met de voorwaarden van autonomie moeten bezighouden – te beginnen met het noodzakelijk afrekenen met de eeuwigdurende tegenstelling tussen bestuurden en bestuurders. Dat was ook de eerste eis van de groep ‘Socialisme of Barbarij’. Een sociaal leven zonder gevestigde hiërarchie, zowel op het niveau van de economie als op het niveau van het bestuur van zaken, is mogelijk en het is wenselijk omdat het noodzakelijk is ten behoeve van de vrijheid.
Het lezen van Castoriadis levert, aldus de auteurs, een zinvolle exercitie op waar dit gebeurt in het kader van de vernieuwing van het politieke denken, zoals dat al een tiental jaren aan de orde is. Het gaat er dan om gevoelig te worden voor thema’s als economische gelijkheid, sociale rechtvaardigheid, de erkenning van de mens in zijn werk en in de juridisch-politieke ruimte. Er wacht dus een hele klus om dit te bereiken.
Thom Holterman
CAUMIÈRES, Philippe et Arnaud Tomès, Pour l’autonomie. La pensée politique de Castoriadis, Éditions L’Échappée, Paris, 2017, 234 blz., prijs 18 euro.
[Er bestaat een ‘Vereniging Castoriadis’; op haar site vindt men (in het Frans) meer informatie over deze politieke denker en recent verschenen publicaties. Tevens zal er een meerdaags colloquium (26-28 oktober 2017) worden georganiseerd door de EHESS en de Universiteit Paris 7 over ‘Actualiteit van een radicaal denken, Eerbetoon aan Cornelius Castoriadis’, waar ook de beide auteurs van het besproken boek als inleiders optreden.]