Félix Fénéon – Kunstcriticus En Anarchist
Onlangs kreeg ik een artikel onder ogen getiteld ‘Een pleidooi tegen geweldloosheid binnen activisme’. De auteur verschuilt zich achter de naam ‘kraai’ en het artikel is te vinden op het weblog met dezelfde naam; Online. Zijn betoog is duidelijk: het gebruik van geweld levert wel degelijk wat op. Wetgeving wordt bijvoorbeeld aangepast. Werkgevers zijn huiverig voor te grote onrust en verhogen de salarissen. Maar verandert dit fundamenteel de maatschappij? Houdt het kapitalisme op te bestaan door aanpassing van wetten en toegeeflijkheid van bazen?
Een heel ander artikel schreef de oud-redacteur van (het onlangs opgeheven tijdschrift) de AS, Martin Smit, over de Franse anarchist Félix Fénéon. Dat gaat deels ook over het gebruik van geweld en wel door anarchisten-van-de-daad uit de jaren 1890. Wat dreef sommigen van hen tot dat gebruik? En in het bijzonder, wat was die Félix Fénéon voor een figuur? Daarover Martin Smit. [ThH]
Bomaanslag
Dat de Franse dichter Laurent Tailhade behalve zijn maaltijd een oog moest missen, was een meer dan sneu gevolg van de bomaanslag die kunstkenner en –criticus Félix Fénéon op 4 april 1894 pleegde op het restaurant van Hôtel Foyot aan de Rue de Tournon in Parijs. Het was vooral sneu omdat Tailhade Fénéon persoonlijk kende en ook diens anarchistische opvattingen deelde. Zijn verwondingen weerhielden Tailhade er echter niet van in de jaren daarna in zijn werk het anarchisme volop uit te dragen.
Ministerie van Oorlog
Félix Fénéon (1861-1944) groeide op in de Bourgogne maar vertrok al snel naar Parijs. Op zijn twintigste kreeg hij een baan als klerk op het Ministerie van Oorlog. Hij zou er dertien jaar blijven werken. Daarnaast redigeerde hij voor uitgeverijen werk van Arthur Rimbaud en Lautréamont. Met zijn dandyachtige voorkomen – puntbaard, wandelstok, zwarte cape – was hij in kunstkringen een opvallende verschijning. Wekelijks bezocht hij de populaire kunstsalon van Stéphane Mallarmé.
Naast zijn baan op het ministerie werd hij kunstcriticus bij het tijdschrift La Libre Revue. Ook schreef hij gezaghebbende artikelen over kunst en literatuur voor bladen als La Vogue en La Revue wagnérienne. Hij was de ontdekker van de schilder Georges Seurat en was bevriend met de schilder Paul Signac, die hem op een schilderij vereeuwigde. Ook de kunstenaars Toulouse-Lautrec en Félix Valleton maakten portretten van Fénéon. Hij was een onvermoeibaar promotor van het werk Seurat en Signac, die beiden gezien worden als de wegbereiders van het pointillisme. Voor deze stijl en andere daaraan gelieerde kunststromingen bedacht Fénéon de term neonimpressionisme.
Anarchisten
Fénéon kreeg eveneens contacten in anarchistische kringen en hij ging schrijven voor het toonaangevende anarchistische tijdschrift L’En-Dehors van de anarchist Zo d’Axa en voor Revue anarchiste. Toen Zo d’Axa zijn toevlucht zocht in Londen nam Fénéon de redactie van L’En-Dehors over. Aan het tijdschrift werd onder meer meegewerkt door Octave Mirbeau. Jean Grave, Sébastien Faure, Bernard Lazare, Tristan Bernard en de Belgische anarchist Émile Verhaeren. Hij raakte bevriend met de Nederlandse anarchist Alexander Cohen en met ‘anarchist van de daad’ Émile Henry, die later de beruchte bomaanslag op het Café Terminus zou plegen. Soms logeerde Henry bij Fénéon of bij Cohen thuis. Fénéon hielp Henry al eens aan een jurk, om in vermomming de politie te kunnen ontlopen.
Aanslagen
De uit Leeuwarden afkomstige Cohen (1864-1961) was na een redacteurschap bij Recht voor Allen van Domela Nieuwenhuis overhaast naar Parijs verhuisd. In Nederland werd hij gezocht wegens majesteitsschennis. Tijdens een rijtour van Koning Willem III had hij geroepen: ‘Leve Domela Nieuwenhuis! Leve het socialisme! Weg met Gorilla!’. In Parijs ging hij schrijven voor de anarchistische bladen L’En-Dehors en Le Père peinard en werd hij correspondent voor Recht voor Allen. In de Franse hoofdstad werden Fénéon en Émile Henry zijn beste vrienden.
Henry wilde in 1892 de eisen van stakende mijnarbeiders bij de Carmoux mijnmaatschappij kracht bijzetten en plaatste een bom bij het kantoor van de maatschappij in Parijs. De bom werd echter ontdekt en meegenomen naar een politiebureau in de Rue des Bons-enfants. Daar ontplofte de bom alsnog waarbij vijf politiemannen om het leven kwamen.
Zijn volgende actie was een wraakneming voor de executie van de anarchist Auguste Vailllant, die ter dood veroordeeld was wegens het plegen van een bomaanslag op de Chambre des Députés, de Kamer der Afgevaardigden. Bij die aanslag raakten twintig afgevaardigden licht gewond, er vielen geen dodelijke slachtoffers. Op 12 februari 1894 plaatste Henry een bom onder een tafeltje in het drukbezochte Café Terminus bij het Gare St. Lazare. Eén persoon kwam om het leven en twintig mensen raakten gewond. Henry werd gearresteerd en in mei 1894 terechtgesteld.
Restaurant
Fénéon, die vond dat zijn eigen schriftelijke bijdragen aan het verkondigen van de anarchistische boodschap niet voldoende effect hadden, nam zich voor de vertegenwoordigers van de bourgeoisie in het hart te treffen. Op 4 april 1894 verstopte hij een bom in een bloempot en toog ermee naar de zetel van de Franse senaat, gevestigd in het paleis in de Jardin du Luxembourg. Daar bleek hij echter niet in de buurt van het bewaakte gebouw te kunnen komen, waarop hij besloot de bom te plaatsen bij het tegenover gelegen Hôtel Foyot, een door veel parlementariërs bezochte eetgelegenheid. Hij plaatste de bloempot in de vensterbank van het restaurant, stak de lont aan en wandelde rustig naar de Place de l’Odéon, waar hij op de bus richting Clichy sprong. Door de ontploffing sneuvelden ramen en stortten kroonluchters van het plafond omlaag. Alleen de dichter Tailharde raakte gewond, het kostte hem een oog.
Huiszoeking
Vanwege zijn anarchistische activiteiten werd Fénéon al enige tijd door de politie in de gaten gehouden. Een dag na de aanslag doorzocht de politie zijn woning maar kon daar geen verdachte aanwijzingen ontdekken. De huiszoeking moest wel op een misverstand berusten, concludeerde de politie-inspecteur en bood excuses aan. Op het politiebureau ondertekende Fénéon een verklaring waarin hij ontkende aanhanger van het anarchisme te zijn, en vertrok naar zijn kantoor op het Ministerie van Oorlog. Daar bewaarde hij in een la van zijn bureau een fles kwikzilver en enige ontstekers – hem door Henry in bruikleen gegeven – die enige tijd later echter door de politie werden ontdekt. Dit en zijn anarchistische activiteiten waren voldoende om hem te arresteren. Met de aanslag op het Hôtel Foyot werd hij echter niet meer in verband gebracht.
Proces
De Franse regering was de aanslagen beu en vaardigde een serie strenge wetten uit waarbij iedere anarchistische activiteit strafbaar werd gesteld. Dertig vooraanstaande anarchisten werd ‘organisatie van criminele activiteiten’ ten laste gelegd, onder wie Sébastien Faure, Jean Grave, Paul Reclus, Félix Fénéon en Alexander Cohen. Voor de Franse staat draaide dit ‘Procès des trente’ echter uit op een mislukking. Slechts acht beklaagden werden veroordeeld, vier van hen bij verstek, onder wie Reclus en Alexander Cohen. De laatste had inmiddels de wijk naar Londen genomen. Pas in 1899 zou hij naar Parijs terugkeren.
Tijdens het proces wist Fénéon op vaak humoristische wijze aanklachten tegen hem te af te wenden. Bij een beschuldiging van een ‘nauw contact’ met de Duitse anarchist Kampfmeyer, antwoordde hij: ‘Ik spreek geen Duits en Kampfmeyer spreekt geen Frans. Hoe nauw moet dat contact dan geweest zijn?’ En toen hij beticht werd een vooraanstaande anarchist te hebben gesproken ‘achter een gaslantaarn’, was zijn antwoord: ‘Neem me niet kwalijk, Monsieur le Préfect, maar wat is de achterkant van een gaslantaarn?’ Fénéon werd vrijgesproken maar zijn baan op het ministerie moest hij wel opgeven.
Drie regels
Als redacteur kon hij aan de slag bij het vooraanstaande kunsttijdschrift La Revue Blanche. Ook daarin vestigde hij voortdurend de aandacht op het werk van Seurat en Signac en in 1900 organiseerde hij de eerste overzichtstentoonstelling van schilderijen van Seurat. In het tijdschrift publiceerde hij ook werk van Marcel Proust, Appolinaire, Paul Claudel en vertaalde hij werk van Jane Austin en brieven van Edgar Allen Poe. Daarnaast werd hij kunsthandelaar en opende hij een galerie om zo het werk van kunstenaars die hij bewonderde te kunnen ondersteunen.(1)
In 1906 ging hij voor de krant Le Matin de dagelijkse pagina faits divers samenstellen: berichten uit stad en provincie, die – zo was de opdracht – in de krant niet langer dan drie regels mochten zijn. Nieuwtjes over inbraken, ongelukken, crimes passionnels, moorden, branden en ander leed, werden door Fénéon geminimaliseerd tot gevatte beschrijvingen van het gebeurde, vaak met een kwinkslag of woordspeling, soms met kort commentaar. Hij puzzelde met woorden, zoals een dichter of liedjesschrijver. Ieder bericht vormt een verhaal op zich en roept vragen op over het hoe en waarom. Het zijn veelal intrigerende, vermakelijke of hilarische, tragische of ontroerende berichten, te vergelijken met de collages die Picasso en Braque jaren later uit gescheurde kranten samenstelden. Maar de regels doen ook denken aan de collages van Kurt Schwitters en aan de wijze waarop William Burroughs in de jaren vijftig woorden uit kranten knipte en omsmeedde tot een roman. Dankzij het knipwerk van Fénéons vriendin bleven twaalfhonderd stukjes bewaard en in 2009 werden deze in boekvorm uitgegeven. Fénéon schreef de stukjes om in zijn onderhoud te voorzien, maar wellicht vond hij ook voldoening bij het in kaart brengen van het verval in de Franse samenleving. De lezer kon zelf zijn conclusies trekken.
In Rouen heeft M. Colombe zich gisteren met één kogel gedood. In maart had zijn vrouw hem er drie in het lijf geschoten en de echtscheiding was op handen.
Met haar tachtig jaren werd Mme Saout uit Lambézellec stilaan bang dat de dood haar zou overslaan. Toen haar dochter even de deur uit was, knoopte zij zich op.
In Falaise verwelkomde oud-burgemeester M. Ozanne de deurwaarder Vieillot met geweerschoten om zich, na één treffer, het leven te benemen.
Jacquot, eerste bediende bij een kruidenier in Les Maillys, heeft zich en zijn vrouw om het leven gebracht. Hij was ziek, zij niet.
Zittend in de vensterbank van het open raam, reeg G. Laniel, negen, uit Meaux haar laarsjes dicht. Bijna. Tot zij achterover op de keien smakte.
(uit: Félix Fénéon, Het nieuws in drie regels, Antwerpen 2009)
Geruchten
Jarenlang deden in Parijs nog geruchten de ronde dat de aanslag bij Hôtel Foyot het werk van Fénéon was geweest. Zelf heeft Fénéon er nooit in het openbaar over gesproken en hij besteedde er geen aandacht aan. Slechts eenmaal gaf hij toe de dader te zijn, in een gesprek met Kaya Batut, de vrouw van Alexander Cohen. Lang na het overlijden van Fénéon zou Cohen er pas melding van maken.
Martin Smit
Noot
1. In 2020 werd in het Moma in New York een grote tentoonstelling aan Fénéon gewijd, waarop onder meer werk van Seurat en Signac te zien was. Naar aanleiding hiervan werd een korte biografische schets van Fénéon op Youtube geplaatst (4.10 min.); Online.
Literatuur
– Alexander Cohen, In opstand, Amsterdam 1932
– John Merriman, The Dynamite Club, New Haven/London 2009
– Félix Fénéon, Het nieuws in drie regels, Antwerpen 2009
– Joan Ungersma Halperin, Félix Fénéon, Aesthete & Anarchist in Fin-de-Siècle Paris, New Haven/London 1988
Geweld heeft wel dingen bewerkstelligd, natuurlijk. Waarmee ik niet zeg dat jullie gewelddadig moeten zijn, of niet. Dit laat ik in het midden. Dit leg ik ook bij jou neer, zoon. Alleen jij weet wat je wel/niet wilt/zal doen.
Rechten werden nooit zomaar gegeven. De machthebbers schrokken weg voor geweld en gingen daarna aan de onderhandelingstafel zitten. Kapitalisten dachten: als arbeiders revolvers op ons leeg schieten, als vorm van protest, misschien moeten we dan wat gaan doen aan zaken als kinderarbeid en uitbuiting. Dit is dan een realiteit die je beter niet kan gaan bespreken, bij je lokale SP afdeling. Naïeve SP partijbaasjes, willen dit dan niet horen. Want ‘we komen er samen uit’, is hun mantra. Als je een probleem hebt, bespreek je het met elkaar en dan komen we tot een overeenkomst, denkt men.
Ik las ergens, dat kapitalisten in de 19de eeuw baat hadden bij arbeidsrechten en duidelijke vakbondsverbanden, door de staat afgedwongen. De industriëlen hadden last van de wildcat strikes, van de IWW. Ze wisten dit niet in banen te leiden. Ze kregen hier geen grip op. Daarom hadden ze baat bij sociale wetgeving. Volgens mij bespreekt Carson het, in zijn ‘markets not capitalism’. Ik zal even opzoeken welk hoofdstuk. Het idee is dan dat de staat de arbeiders kwam redden, met sociale wetgeving. Maar eigenlijk was dit meer in het belang van kapitalisten, die gewoon niets konden tegen IWW arbeiders, die gewoon deden wat ze wilde. De IWW had het misschien zelfs gewonnen van de grote kapitalisten, als de staat niet tussen beide kwam.
Ik ben zelf overigens geen gewelddadige ‘activist’ (ik ben sowieso geen activist). Het geweld zou mij namelijk alleen maar in de problemen brengen.
Trouwens. Het opblazen van zo’n hotel (hotel Foyot) , vind ik compleet belachelijk. Je betrekt dan mensen bij je politiek, die er niets mee te maken hebben. Ik ben boos op persoon A, dus ik blaas personen B, C,D,E,F en G op. Waar slaat dat nou op? Het slaat als een dikke lul op een drumstel, om het even plastisch te formuleren.
Maar goed, het waren andere tijden. Er waren grote maatschappelijke spanningen. Wreedheid was aan de orde van de dag. Helaas.