Spring naar inhoud

Gaston Leval  (1895 1978) –  Enkele Waarheden Aangaande Revolutionairen

23/06/2024

Op de voorgrond: Gaston Leval

De Franse libertair Gaston Leval is een groot deel van zijn leven activist geweest (dienstweigeraar; anarcho-syndicalist). Hij heeft in de loop van de tijd een aantal beroepen uitgeoefend zoals ketelmaker, metselaar, leraar, journalist, corrector. Tevens geldt hij als theoreticus van het libertair-socialisme en auteur. Het revolutionaire denken en doen – mede gelet op zijn ervaring met de Spaanse sociale revolutie – was hem niet vreemd. Evenwel is hij in de periode na de Tweede Wereldoorlog bedachtzamer geworden. In de ‘Maitron’ vindt men een biografie van hem (zie Online). Daaruit citeer ik het volgende:

‘Hij verdedigde een ‘libertair socialisme’, gemoderniseerd in het licht van de Spaanse ervaring, en stelde de sociale architectuur van Pierre Besnard, die hij als abstract beschouwde, ter discussie, maar ook de gedachte van Peter Kropotkin en het ‘voluntarisme’ van Errico Malatesta. Leval stond tevens vijandig tegenover revolutionair geweld. Hij beval als het alternatief voor het kapitalisme aan: de vermenigvuldiging van productie- en consumptiecoöperaties, zoals hij schreef in Le Libertaire van 22 november 1946. Daarbij handhaafde hij het uiteindelijke doel van een volledige socialisatie-economie.’ Even verderop in die biografie komt men tegen:

‘In de Cahiers de l’humanisme libertaire ontwikkelde Gaston Leval de ideeën die hij sinds de naoorlogse periode had gekoesterd: (a) de onmogelijkheid van een gewelddadige revolutie, (b) de noodzaak van een volkse tegen-organisatie (zoals productie- en consumptiecoöperaties) die een geleidelijk alternatief voor de markt en de staat zou voorbereiden.’

Dit betekent dat er heel wat te discussiëren over blijft met hen die zich ‘revolutionairen’ noemen. Daarover publiceerde Gaston Leval in 1967 een artikel met als titel ‘Enkele waarheden aangaande revolutionairen’. Ik vertaalde dat uit het Frans; zie hieronder. [ThH]

Gaston Leval:  ‘In dit tijdschrift [Cahiers de l’humanisme libertaire, augustus-september 1967] schreef ik eerder terloops, dat het (intellectuele en praktische) vermogen van de arbeiders een van de problemen was die werden gesteld door degenen die de samenleving willen transformeren. Bestaat dit vermogen? En bereikt dat een voldoende kracht waarin de arbeiders hun lot en dat van de mensheid in eigen hand kunnen nemen? [..] 

Ik herinner mij twee beroemde zinnen: ‘De emancipatie van de arbeiders zal het werk van de arbeiders zelf zijn’ en ‘Over de politieke capaciteit van de arbeidersklasse’ (een boek geschreven door Proudhon (1865), waarbij het woord ‘politiek’ in de breedste zin van het woord wordt gebruikt, dat wil zeggen ‘revolutionair’). Het feit tot de arbeidersklasse te behoren en de ervaring die ik ermee op deed, zorgt ervoor dat ik mijzelf vragen stel. Hoe vaak heb ik geen categorische beweringen gelezen over het vermogen van deze klasse om alle problemen op te lossen die een revolutie met zich mee kan brengen zoals daar zijn: industriële problemen, agrarische problemen, distributieproblemen, financiële problemen, menselijke problemen van allerlei aard, problemen met betrekking tot grondstoffen, problemen met de verschillende importen, problemen met de export, en dus met de internationale betrekkingen, problemen met het openbaar onderwijs.

Hoe verder ik ga, hoe meer ik de immense complexiteit begrijp waar de revolutionairen de leiding over zouden moeten nemen en hoe enorm de dimensies van de taken zijn die moeten worden volbracht. Ik begrijp dan ook de onrust die opkomt bij revolutionairen als zij dit alles overzien en dat het hen overweldigt en een machteloos gevoel geeft. Bijgevolg kom ik tot de slotsom dat de transformatie van de samenleving alleen kan plaatsvinden door noodzakelijk beperkte maar gecoördineerde activiteiten, die zich uitstrekken in tijd en ruimte.

Hierin ben ik het eens met Proudhon, en ik moet er nogmaals aan herinneren dat Bakoenin zelf, die historisch gezien in onze ogen de incarnatie van de revolutie is, in 1874 in een brief aan Elisée Reclus verklaarde: ‘Ja, je hebt gelijk, het tijdperk van revoluties is voorbij en we zijn het tijdperk van de evolutie binnengegaan.’ Maar ik kan de reactie van onze huidige revolutionaire strijders al horen: ‘Het kapitalisme zou nooit toestaan ​​dat er activiteiten worden ondernomen die het zouden overweldigen. De staat zou ingrijpen en degenen afslachten die beweerden een nieuwe samenleving te creëren.’

Eigenlijk is deze reactie slechts een voorwendsel. Als we beginnen met het vernietigen van de staat, of de strijdkrachten die deze ondersteunen, denken we dat het mogelijk is om aan dit avontuur te beginnen, zonder vooraf te berekenen welke moeilijkheden we zullen moeten overwinnen. Of we moedigen onszelf aan met behulp van uitvluchten… Vandaar de houding van deze revolutionairen die niet tot de massa behoren van degenen, op wie de verantwoordelijkheid voor de te nemen maatregelen rusten om de staat en de ‘patron’ te vervangen. Twintig jaar geleden publiceerde ik een studie in Le Libertaire, getiteld ‘De revolutie zonder staat’. En vanaf het eerste artikel kwam ik het gebruikelijke antwoord tegen: ‘We moeten de staat niet vervangen, hij moet worden afgeschaft.’

Het was eigenlijk veel eenvoudiger dus… Degenen die deze houding aannamen, maskeerden hun onvermogen met één zin. Zij maakten ondertussen echter gebruik van de openbare diensten die de staat in handen had, van de wegen die de staat had aangelegd en onderhield, en hun kinderen gingen naar school, die een creatie van de staat was enzovoort…

Vervolgens ging ik door met het analyseren van het nuttige werk dat deze Leviathan heeft verricht, al was het maar om zijn bestaan ​​te rechtvaardigen en een reden te hebben om in de ogen van de bevolking begrijpelijk te zijn. En ik somde een reeks maatregelen op, naast methoden en organisatie beginselen. Wat een plan vormde, dat uiteraard in het water viel.Men dacht dat dit juist obstakels waren voor het vrije en gemakkelijke pad van de revolutie. Maar hoe ver zijn we sindsdien gekomen? [NB: Gaston Leval verwijst hiermee naar het feit dat er inmiddels twintig jaar verstreken waren: géén revolutie. Anno 2024 kunnen we hetzelfde opmerken…waar blijft die revolutie dan…?; thh.]

En omdat zij de moeilijkheden niet zien, omdat ze de problemen niet zien, lossen de niet-proletarische sprekers alles op, terwijl ze het werk van sociale transformatie voorbehouden aan de arbeiders. Zij sluiten geen compromissen. Zij wassen hun handen. ‘De mensen zullen dit of dat doen.’ Diep van binnen denken ze dat als er sprake is van een mislukking, de anderen verantwoordelijk zullen zijn.

Ze weten dan ook hoe ze met bepaalde moeilijkheden moeten omgaan. Zo komt het voor dat ze van nature autoritair zijn en dat ze geen revolutie kunnen accepteren, waarin zij geen dictator kunnen spelen. Ze spreken dan van een staat, of een ‘proletarische’ regering (met alle bijbehorende bureaucratie). Wat zouden de taken van deze regering of van deze staat zijn? Ze hebben er geen flauw idee van.

Omdat ze niets bestuderen, niets weten. Ze doen me denken aan Lenin die in de eerste jaren van de bolsjewistische regering en op alle congressen van de Russische Communistische Partij verklaarde: ‘We hadden het fout…’; maar die, om de macht niet los te laten, tot de dood fouten bleven maken  [Leval, die Lenin in 1921 ontmoette, noemde hem een ‘rechtse man’; thh.; zie Online].

Voor dit soort mensen vervangt autoriteit kennis. Als we een fout maken, beginnen we met iets anders, zoals toen de ‘Nieuwe Politieke Economie’ (N.E.P.) [1] werd geboren in Rusland. We riskeren niets voor onszelf, omdat we er vanaf het begin van de machtsovername voor hebben gezorgd dat er een nieuwe politiemacht, een nieuw leger en nieuwe repressieve krachten ontstonden. We kunnen daarom alles proberen zonder het risico te lopen, verdreven te worden door de onvrede onder de bevolking. [..] Voor alle revolutionaire intellectuelen is essentieel: de machtsovername en de manier om die macht in stand te houden. Wat kan het hen schelen om de steden te bevoorraden, voedsel uit te delen en melk voor de kinderen, vlees en tarwe voor iedereen?

Ik heb het probleem van Parijs en de Parijse regio al elders aan de orde gesteld, en ik stel dit met nadruk. [2] Een revolutie veroorzaakt, zelfs zonder vernietiging, op zijn minst verkeersonderbrekingen, en als de basisvoedselproducten achtenveertig uur lang niet meer arriveren, of in onvoldoende hoeveelheden arriveren, raakt alles ongeorganiseerd. Ik ben er zeker van dat de terugtrekking uit revolutionaire situaties door bepaalde mensen (syndicalisten, zelfs revolutionairen, de Franse, Duitse of Italiaanse sociaaldemocraten van de jaren twintig) gedeeltelijk wordt verklaard door hun gebrek aan voorbereiding op dit gebied.

Hoe is de samenleving georganiseerd? Wat zijn niet alleen de verhoudingen tussen de klassen, maar ook tussen de steden en het platteland, op basis waarvan het goederenverkeer tot stand zou kunnen komen, hoe zou het circuit functioneren tussen de regio’s die onderling afhankelijk zijn, wat zou er met het immense parasitaire leger worden gedaan? Ik vraag opnieuw: hoe kunnen we de waarde van de munt garanderen en de internationale handel garanderen?

Ik heb ook andere vragen gesteld. Ik haalde het feit aan dat zeventig procent van de energie die in Frankrijk wordt gebruikt, uit verschillende delen van de wereld komt. Geconfronteerd met zo’n gênante vraag hebben bepaalde ‘revolutionairen’, met een verontrustende encyclopedische onwetendheid, een antwoord gevonden dat alleen henzelf tevreden kan stellen: ‘Men zal voor nuttig werk alleen maar hoeven te gebruiken wat momenteel wordt gebruikt voor nutteloos of schadelijk werk.’ Omdat ze niet de moeite hebben genomen om statistieken te raadplegen, om te bestuderen wat er op energiegebied moet worden veilig gesteld om de industrie, de verwarming van huizen, de landbouw en de transportmiddelen te laten functioneren – dit allemaal bij de gratie van olie en aardolieproducten – , kunnen ze heerlijk achterover hangen op deze ogenschijnlijke oplossing. Echter: we vervangen statistieken of noodzakelijke producten en activiteiten niet door fraseologie. [..]

Ik blijf volhouden dat de mensen niet bereid zijn een revolutie te maken, om de samenleving te transformeren waarvan ze meestal niet eens gevoel of bewustzijn hebben. Ik beschouw het als dom of als een misdaad om aan te dringen op een revolutionaire crisis. En ik zie geen andere oplossing dan die van doorlopende, gedeeltelijke verwezenlijkingen zonder het kapitalistische economische organisme te vernietigen. Proudhon schreef – ik weet niet meer waar – dat hij de arbeiders opdroeg de erfenis van de huidige samenleving over te nemen en te ontwikkelen: voor hem was het geen kwestie van vernietigen wat het kapitalisme had gecreëerd, ondanks het lijden dat dit de mensen heeft aangedaan, ondanks de wreedheden van het werkhuis en de fabriek. Het ging erom de continuïteit ervan te waarborgen, in het belang van iedereen. De verstrengeling van relaties is tegenwoordig zodanig ingewikkeld, dat het werken aan een transformatie in zeer uitgebreide sectoren van problemen van mondiale dimensies, om die reden onbegonnen arbeid is.

Daarom is het onvermijdelijk om de problemen op de schaal van mogelijkheden te beschouwen. Over onze ideeën, en die van sommige van onze denkers, valt er veel te bespreken. Dit is de waarheid.

Ik liet mij verder meeslepen dan ik van plan was toen ik aan dit artikel begon, waarvan het doel aanvankelijk beperkt was tot het vestigen van de aandacht op het gebrek aan voorbereiding van de arbeidersklasse. Degenen die beweren dat deze voorbereiding bestaat, nemen vaak hun toevlucht tot het voorbeeld van de Spaanse libertaire revolutie, waar het volk zijn vermogen toonde om de sociale revolutie uit te voeren en de samenleving in nieuwe vormen te organiseren. Het is waar dat de prestaties, die ik zelf heb vastgelegd in mijn boek L’Espagne libertaire (te downloaden, Online) het werk van het volk waren, maar niet van het volk, opgevat als alle arbeiders die inspiratie uit zichzelf haalden, en de egalitaire sociale doelstellingen voortzettend die door het libertair communisme gedefinieerd waren.

De waarheid is dat zonder de sterke en vaak bewonderenswaardige ‘anarchistische’ minderheid, die zich van 1870 tot 1936 aan propaganda wijdde en zichzelf zo vaak opofferde om het door zoveel denkers ontwikkelde ideaal bekend te maken, zou het volk niet in staat zou zijn geweest de beginselen die werden toegepast door de Confederacion Nacional del Trabajo (C.N.T.) in de praktijk te brengen. De waarheid is dat het de anarchistische arbeiders zijn geweest die bij de C.N.T. aandrongen op de onteigening van kapitalisten en grootgrondbezitters en op het overnemen van de productiemiddelen. Waar deze minderheid van anarchistische arbeiders ontbrak, daar deden de arbeiders niets. Of zij onteigenden de bazen en de grootgrondbezitters om zelf de baas te spelen. Want de conceptie van een nieuwe samenleving ontstaat niet door spontane opwelling in de diepten van de massa. Het kan alleen de vrucht zijn van observaties, meditatie en conclusies getrokken door generaties strijders en denkers.

Zelfs onder deze massa’s is gespecialiseerde intellectuele training essentieel. Omdat het niet voldoende is om elke fabriek, elke werkplaats, elke bouwplaats of elk landbouwgebied te onteigenen (en dit is de visie van zoveel zelfmanagers) om de productie echt te socialiseren.

Van alle arbeiders hebben degenen die duidelijke ideeën hadden, die niet van de ene op de andere dag zijn verworven, een werkelijk gesocialiseerde of vakbondsproductie, dat wil zeggen, het socialisme in de volle zin van het woord bereikt, dankzij de vakbonden. Maar ook dankzij individuen met een sociale instelling en technische kennis die werknemers vaak niet hadden. ‘Wij, libertaire activisten, hebben de doelen gesteld die moesten worden bereikt, maar het is dankzij de technici dat we ze hebben kunnen bereiken’, vertelde een van de kameraden mij onlangs. Het was een van deze mannen, begaafd met uitzonderlijke natuurlijke vermogens, die hen in staat stelden een onmisbare rol in een collectief werk te spelen.

Waar er echter een gebrek was aan technici of organisatoren die onze ideeën kenden, werden de uitkomsten beïnvloed of waren er geen. Het was niet voldoende om ‘van het volk’ te zijn en te weten hoe initiatieven in de gewenste richting te nemen. Je moest waardevolle ideeën hebben en het vermogen om ze uit te voeren.

Dit zijn de weinige waarheden die ik, misschien op een wat onsamenhangende manier, vandaag moest uitspreken.’

Gaston Leval (Vertaling Thom Holterman; oorspronkelijk gepubliceerd in Cahiers de l’humanisme libertaire, augustus-september 1967; opnieuw verspreid door de Franse site Socialisme libertaire, 29 mei 2024, zie Online.)

Noten: [1] Nieuwe Politieke Economie, uitgevonden door Lenin, die er de voorkeur aan gaf wat er nog over was van de bevoorrechten weer in het zadel te helpen, in plaats van arbeiders en hun organisaties toe te staan ​​deel te nemen aan het wederopbouwwerk. [2] Dezelfde problemen doen zich voor alle grote steden voor (New York, Londen, Tokio, Buenos Aires, enz.).

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.