Spring naar inhoud

Over Koningen En De Betekenis Van Macht

09/09/2023

Over koningen is veel geschreven evenals over macht. De Amerikaanse antropologen David Graeber en Marshall Sahlins voegen hun studie, bestaande uit een zevental essay, daaraan toe. Die zijn niet alleen gewijd aan koningschap. Graeber en Sahlins onderzochten ook de betekenis van macht in die context. De essays verschenen oorspronkelijk in een Engelstalige bundel in 2017, getiteld On Kings (Over Koningen). Deze Engelse editie is in pdf te downloaden (zie Online). Onlangs zag een Franstalige versie van de bundel het licht onder de titel Sur les rois. Beide bundels zijn een vuistdik, rond de 600 tot 700 bladzijden.

Uit de verschenen besprekingen van de bundel koos ik er twee, een korte en een wat langere. De korte is van de hand van de Franse antropoloog Philippe Descola. Hij reageerde op de Engelse versie (en zijn bespreking is bij de download ervan terug te vinden). Descola beperkte zich tot een typering van de studie, met als slotzin: ‘Een gouden aar in de doodskist van het eurocentrisme, sociocentrisme en antropocentrisme!’.

De wat langere bespreking is van Ernest London opgenomen op de site van Bibliothèque Fahrenheit 451 (zie Online). London werkt vanuit de Franse versie. Hij geeft een overzicht van de zeven essays en pikt hier en daar fraaie zinnen van Graeber op, zoals ‘Er is geen fundamenteel verschil in de relatie tussen een heerser en zijn volk en die tussen een heerser en zijn vijanden’. Ik vertaalde beide besprekingen. Zie hieronder. [ThH]

Philippe Descola over On Kings:

Zowel in de antropologie als in de populaire verbeelding zijn koningen figuren van fascinatie en intriges, helden of tirannen op een manier die presidenten en premiers nooit kunnen zijn. Deze verzameling essays van twee van ’s werelds meest vooraanstaande antropologen – David Graeber en Marshall Sahlins – onderzoekt wat koningschap eigenlijk is, historisch en antropologisch. Zoals ze laten zien, zijn koningen symbolen voor meer dan alleen soevereiniteit: inderdaad, de studie van koningschap biedt een uniek venster op fundamentele dilemma’s met betrekking tot de aard van macht, betekenis en de menselijke conditie.

Reflecterend op kwesties als tijdelijkheid, alteriteit [het onherleidbare aspect van de persoon] en utopie – om nog maar te zwijgen van het goddelijke, het vreemde, het religieuze en het beestachtige – verkennen Graeber en Sahlins de rol van koningen zoals ze over de hele wereld hebben bestaan, van de BaKongo tot de Azteken, naar de Shilluk en verder.Rijkelijk geleverd met de humor en scherpe analyse kenmerkend voor Graeber en Sahlins, opent dit boek nieuwe wegen voor de antropologische studie van deze fascinerende en alomtegenwoordige politieke figuur.

Als u van mening bent dat antropologie noch een vorm van pompeus navelstaren is, noch een oefening in het maken van belachelijke generalisaties uit vage persoonlijke ervaringen, dan is dit boek iets voor u. Met onberispelijke geleerdheid, conceptuele verbeeldingskracht en humor denken David Graeber en Marshall Sahlins opnieuw, binnen een brede vergelijkende reikwijdte, over een oude en illustere vraag na: waarom en hoe kan een enkele mens heersen over velen als de belichaming of de afgevaardigde van een God?

Zo’n vraag, zo laten ze zien, kan alleen beantwoord worden door over te stappen naar een analyse waarin menselijke, niet-menselijke en metamenselijke personen op hetzelfde ontologische niveau worden behandeld als onderdelen van een hiërarchisch kosmisch staatsbestel. Een gouden aar in de doodskist van het eurocentrisme, sociocentrisme en antropocentrisme! [Aldus Philippe Descola; vertaald door thh.]

Ernest London over Sur les rois [zeven essays]:

I  DE OORSPRONKELIJKE POLITIEKE SAMENLEVING – Martin Sahlins. 

Sahlins verklaart zichzelf als een ‘hocartesiaan’ en verdedigt de ‘meditaties’ van de Belgische antropoloog Arthur Maurice Hocart (1883-1939), samengevat in Rois et courtisans (1978; uit het Engels, 1936), volgens welke ‘de goden de koningen voorafgaan’. Dit is in tegenspraak met de traditie van de sociale wetenschappen die wil dat de kosmologie de weerspiegeling is van sociologie.

Sahlins betoogt, gebruikmakend van de voorbeelden van de Chewong van Maleisië, de Inuit en de Mountain Min van Papoea-Nieuw-Guinea, dat zelfs zogenaamde ‘egalitaire’ of ‘acefale’ [zonder hoofd, dat wil zeggen zonder leider; thh.] samenlevingen ‘structureel en praktisch kosmische politieke entiteiten zijn, geordend en bestuurd door goden, de doden, de meesters-van-de-soort en andere meta-personen die verantwoordelijk zijn voor de macht van leven en dood over mensen’.

We zien bij deze volkeren, en nog andere, dat er geen onderscheid is tussen geesten en menselijke wezens, maar een samenleven in een ‘intersubjectief en gepersonaliseerd universum’, een enkele ‘echte wereld’. De sociale wetenschappen zouden dus een Copernicaanse revolutie moeten ontketenen en moeten ophouden te denken dat ‘de menselijke samenleving het centrum is van een universum waarop het zijn eigen vormen projecteert’: ‘Alle menselijke politieke macht is usurpatie van goddelijke macht’. ‘De menselijke staat is de verwezenlijking van een politieke orde die al in de kosmos was voorgespiegeld: de goden zijn hier beneden niet vertrokken om naar de hemel te gaan, het is de staat die vanuit de hemel naar de aarde is gekomen’.

II  HET GODDELIJKE KONINGSCHAP VAN DE SHILLUK, over geweld, utopie en de menselijke conditie – David Graeber.

Het Shilluk-koninkrijk Nilotic Sudan (Nilotische volken in Zuid Sudan) was geen staat, de koning had geen bestuur of middelen om zijn wil op te leggen, maar eerder ‘een geïnstitutionaliseerd systeem van plundering gekoppeld aan een utopisch project’. David Graeber presenteert de theorieën van goddelijk koningschap en de plaats van de Shilluk onder hen, en leidt vervolgens een genealogie van koningschap af. Deze mensen zijn ‘beroemd’ geworden in de antropologie omdat ze een bijna perfect voorbeeld zijn van de stelling van de Schotse antropoloog James Frazer (1854-1941), dat ‘goddelijk koningschap oorspronkelijk kan worden teruggevoerd op een vorm van bezetenheid door geesten’. De rituele moord op de koning (zelfs als het symbolisch blijft), maakt het mogelijk deze goddelijke geest van het ene sterfelijke voertuig naar het andere over te brengen.

Met vallen en opstaan ​​werkt Graeber een definitie van soevereiniteit uit. ‘De verschillende ‘heldendaden’ of daden van overtreding waarmee een koning zijn breuk met de gewone moraal markeert, maken hem over het algemeen niet immoreel, maar een wezen dat boven de moraal uitstijgt. Als zodanig kan het worden gezien als het constituerende principe van een systeem van rechtvaardigheid of moraliteit. Want logischerwijs kan geen enkel schepsel, dat in staat is om een ​​systeem van rechtvaardigheid te creëren, al onderworpen zijn aan het systeem dat het creëert’.

Afrikaanse koningschappen kunnen met recht ‘goddelijk’ worden genoemd, niet omdat koningen zouden worden gezien als de belichaming van een god, maar omdat ze zich ongestraft als goden gedragen. In de moderne natiestaat vinden we dit ‘goddelijke aspect’ in Walter Benjamin’s onderscheid tussen geweld dat het recht grondvest en geweld dat het recht handhaaft. ‘De legitimiteit van elke rechtsorde ligt daarom uiteindelijk in illegale acties – meestal daden van illegaal geweld’.

Authentieke soevereiniteit, zelfs in hedendaagse verzorgingsstaten, brengt ‘het potentieel voor willekeurig geweld’ met zich. De mechanismen van heilig koningschap werken in plaats daarvan als een middel om heersers te controleren die denken dat ze willekeurig kunnen handelen. David Graber wijdt uitgebreide paragrafen aan de mythische geschiedenis van de Shilluk en hun koninklijke dynastie, wat hem handvaten verschaft om de complexe troonsbestijgingsceremonies te interpreteren. Hij formuleert verschillende ‘interculturele generalisaties’ over willekeurig geweld en het heilige, waaronder: ‘Onze neiging om het effectieve gebruik van willekeurig geweld in zekere zin als goddelijk te beschouwen – of het op zijn minst te identificeren met een soort transcendentale macht – is één van de rampen van de mensheid’.

In tegenstelling tot de bestaande politieke theorie die een onderscheid maakt tussen binnenlands geweld en buitenlands geweld, is hij van mening dat ‘wat we ‘sociale vrede’ noemen slechts een eenvoudige wapenstilstand is in een constitutieve oorlog tussen de soevereine macht en ‘het volk’ of ‘de natie’ – die beide ontstaan, als politieke entiteiten, door hun strijd tegen elkaar. Deze fundamentele oorlog dateert ook van vóór de oorlogen tussen naties’. ‘Er is geen fundamenteel verschil in de relatie tussen een heerser en zijn volk en die tussen een heerser en zijn vijanden’.

III  DE TIJDLOZE DIMENSIES VAN DE GESCHIEDENIS. In het oude koninkrijk Kongo bijvoorbeeld – Marshall Sahlins.

Marshall Sahlins

Marshall Sahlins legt uit dat wat wij ‘mythe’ noemen, dat wil zeggen fictie, door de betrokken volkeren als heilig wordt beschouwd, als onbetwistbaar waar, voor wat er werkelijk gebeurd is. Met het voorbeeld van het oude Kongo-koninkrijk van de 16e en 17e eeuw, laat hij zien hoe de oprichtingsverhalen fundamentele relaties tot stand brengen tussen heersers en geregeerden, die voortdurend worden herhaald in rituelen. Als je ze afdoet als ‘mythisch’, ontken je ook hun diepgaande invloed op de gang van zaken.

‘Bedrieglijke wijsheid ontkent de historische waarheidsgetrouwheid van de zogenaamde ‘mythische’ handvesten. Dat doet zij op grond van het feit dat het louter verhalende bevestigingen zijn van de sociaal-culturele orde. Het blijkt echter dat ze historisch waar moeten zijn, juist omdat mensen deze tradities als grondbeginselen in hun dagelijkse relaties opnemen. Ze zijn waar omdat ze ze naleven, en ze leven ze na omdat ze waar zijn: de samenleving houdt stand door deze tautologieën’.‘De heilige waarheid van het volk is de axiomatische leugen van de historicus’.

Zo onderstreepte Aidan South dat het nauwelijks denkbaar was, ‘in deze seculiere tijden, […] dat een etnische groep zich onderwerpt of ermee instemt zichzelf ondergeschikt te maken aan een andere, zonder enige vorm van dwang of solide materiële prikkel, eenvoudigweg onder het effect van geloof in een machtige bovennatuurlijke kracht’. Het vroege succes van koloniale buitenlandse overheersing in Afrika kan ook worden verklaard door de schijnbare heerschappij van Europeanen over leven en dood, zoals een buitenlandse prins en zijn hofhouding, bezield door heilig geweld. Pas toen de realiteit van overheersing begon, ontstonden frustratie en weerstand.

De meeste bijna-koloniale Afrikaanse staten hebben verschillende opeenvolgende buitenlandse dynastieën meegemaakt. Die hebben weer verhalen over ‘seriële koningschappen’ opgeleverd. Met terugwerkende kracht werd elk vorig regime, inclusief heersers en onderdanen, als inheems beschouwd voor recentere buitenlandse heersers.

Marshall Sahlins herinnert eraan dat ‘cultureel relativisme in de eerste plaats een interpretatieve antropologische procedure is, dat wil zeggen een methodologische procedure. Het is geen moreel argument dat elke cultuur of gewoonte net zo goed is als elke andere, zo niet beter. Het relativisme schrijft dit simpelweg voor: om begrijpelijk te zijn, moeten de praktijken en idealen van andere mensen in hun eigen historische context worden geplaatst. Ze moeten worden opgevat als positionele waarden op het gebied van hun eigen culturele relaties en niet beoordeeld volgens onze eigen categorische en morele oordelen. Relativiteit bestaat uit het tijdelijk opschorten van onze eigen oordelen om de praktijken in kwestie te situeren in de historische en culturele orde die ze mogelijk heeft gemaakt. Dit is geenszins een pleidooi. Christenen weten al tweeduizend jaar dat ze veroordeeld zijn om te lijden en te werken omdat Adam een ​​appel heeft gegeten, hoewel er geen historisch verslag is van deze gebeurtenis.

IV  MEXICAANS BUITENLANDS KONINGSCHAP – Marshall Sahlins.

De eerste ontmoeting van Cortés met de Mexicaanse heerser Monctezuma, die hem meedeelt dat hij hem beschouwt als Quetzalcoatl, een verdwenen oorspronkelijke koning die terugkeert om hen te veroveren, is heel gewoon in de verhalen over vreemde koninkrijken. Marshall Sahlins benadrukt de manier waarop het dualisme aan de basis van de politiek van de buitenlandse koninkrijken wordt herschapen door de ‘gespleten’ rivaliteit (die van verschillende groepen), binnen een ‘galactisch, een roterend Melkweg-systeem’.

‘De antropologie is sinds lang verwikkeld in een groot theoretisch schandaal, voor zover ze vergeefs koppig culturen van binnenuit op verschillende manieren heeft verklaard, alsof deze zichzelf vormgeven. Maar we weten toch dat ze gevormd zijn, inclusief hun verschillen, in hun relaties met anderen – ook wel schismogenese genoemd (een proces van het verschillen maken van gedragsnormen, van een individu of een sociale groep).

[Ter verduidelijking van de kwestie waarover het hier gaat, vertaal ik (thh.) een onderdeel uit een verwijzing op Wikipedianaar Graeber en Wengrow. ‘In hun gemeenschappelijke studie Au commencement était [4] hergebruiken David Graeber en David Wengrow het concept van schismogenese, gedefinieerd als ‘het resultaat van een bewuste wederkerige differentiatie’[5] tussen verschillende sociaal-culturele groepen die dichtbij elkaar staan, maar verschillend zijn in bepaalde eigenschappen. Ze passen het concept dus toe op hun studie van prehistorische samenlevingen, bijvoorbeeld die van de indianen van de Pacifische kust (van Californië tot West-Canada) om aan te tonen dat deze populaties zich ‘in een omgekeerde spiegel’ ten opzichte van elkaar hebben kunnen ontwikkelen. De Yuroks van Noordwest-Californië (en andere stammen uit de Stille Oceaan, de Karuks, Hupas of Tolowas) verschilden bijvoorbeeld van hun meer noordelijke buren (zoals de Kwakiutls) in veel culturele kenmerken, zoals de praktijk van slavernij (zeldzaam onder de Yuroks [7]), omdat dit niet overeenkwam met hun morele en politieke waardensysteem [8]; terwijl onder de Kwakiults de slavernij systemisch en intens was (voor bijna een kwart van de bevolking was er in de 18e eeuw sprake van slavernij [9]). Deze praktijk was voor hen een middel om een ​​vorm van interne ‘sociale vrede’ te garanderen (de handarbeid bij kwakiutle was talrijk, maar zij weigerden vis te bewerken (een taak uitgevoerd door slaven [10]).’ https://fr.wikipedia.org/wiki/Schismogenèse ; thh.]

V  HET VOLK ALS KWEKERIJ VAN DE KONING. Aantekeningen over vorsten als kinderen, opstanden van vrouwen en de terugkeer van overleden voorouders naar de hooglanden van Madagaskar – David Graeber.

David Graeber

Herinnerend aan de paradox van het koningschap dat koningen zowel almachtig zijn (met willekeurige, absolute en onverklaarbare macht) als ontwapend (afhankelijk van hun onderdanen die hen voeden, kleden, huisvesten en in hun fysieke behoeften voorzien), bestudeert David Graeber de koningen van het Merina-koninkrijk, in Madagaskar. Die worden vaak voorgesteld worden als baby’s, kinderen of knorrige pubers. Graeber is van mening dat ‘de grote aandacht die aan de opvoeding van de koninklijke kinderen besteed werd, het paradoxale gevolg had van de voortdurende onvolledigheid van deze taak. Koningen en koninginnen zijn nooit echt volwassen geworden en zijn nooit echt autonoom geworden. Ze bleven in zekere zin permanente pasgeborenen. Dit vormde zowel de sleutel tot hun legitimiteit – ze werden gekoesterd en hun gezondheid en welzijn was het gemeenschappelijke doel […] – maar ook een duidelijke beperking van de uitoefening van hun macht’.

‘Hoewel bepaalde kinderachtige uitingen van opvliegendheid zeker verwacht werden […] stelde de opvatting over de koning als een kind iedereen in principe in staat om in te grijpen en een weliswaar zachte maar stevige moederlijke discipline op te leggen, telkens wanneer werd geoordeeld dat de vorst de grenzen van wat acceptabel was, overschreed’.

Hij merkt de tegenstelling op tussen zeggen/doen (taken voorbehouden aan andriana, afstammelingen van de koninklijke lijn en veredelde voorouders, evenals voor ouderen) en dragen (taak gewijd aan ondergeschikten, letterlijk ‘onderdrukt’) in de organisatie van families en de samenleving in algemeen. Hij verhaalt ook over opvallende episodes van rebellie ten tijde van de integratie van het Merina-koninkrijk in de wereldeconomie, maar het is niet mogelijk om hier alles te vermelden: in wezen beschouwden alle mannelijke vorsten zichzelf als Napoleontische hervormers en werden ze aangevallen door vrouwen. Werk wordt beschouwd als de continuïteit van het ritueel en als een vrouwenaangelegenheid, waardoor sommigen toegang kregen tot de macht en het land weerstand bood aan de invallen die het zouden hebben teruggebracht tot een plantage-economie.

VI  HET CULTURELE BELEID VAN CENTRUM-PERIFERE RELATIES – Marshall Sahlins.

Marshall Sahlins stelt voor om soft power te bestuderen in een globaal historisch kader: configuraties van overheersing zijn gebruikelijk, zelfs in zogenaamde tribale gebieden en produceren ‘een multiculturele orde van interculturele relaties waar geen samenleving sui generis bestaat’. Zo worden de volkeren van het achterland cultureel aangetrokken en ondergeschikt aan het centrum, terwijl ze politiek onafhankelijk zijn. ‘Het regionale systeem wordt doorkruist door een zekere ‘galactische mimesis’ (nabootsing), een impuls die de leiders van de perifere regio’s ertoe aanzet om de politieke cultuur over te nemen van de hogere machten waarmee ze te maken hebben gehad. Het is bijna een wet van de politieke wetenschap. Deze dynamiek is een spel op alle hiërarchische niveaus die de schakels vormen tussen verschillende samenlevingen. Het ontwikkelt zich ofwel in verzet tegen de aantasting door een hogere macht, ofwel door ‘symmetrische schismogenese’.

VII  OPMERKINGEN OVER HET BELEID VAN GODDELIJK KONINGSCHAP of: Elementen voor een archeologie van soevereiniteit – David Graeber.

Met de studie van de evolutie van samenlevingen van de westkust van Noord-Amerika tot de Great Plains, laat David Graeber de ontwikkeling zien, waar directe bevelen alleen tussen volwassenen worden gegeven tijdens rituele drama’s en waarin de doden goden belichamen. Dit gaat niet alleen tot het punt dat sommige karakters worden beschreven als ‘politie’ die verantwoordelijk is voor de handhaving van de regels van de ceremonie. Maar het gaat ook tot waar deze bevoegdheden worden toegeschreven aan clans tijdens de periode van het rituele jachtseizoen. Daarna wordt teruggekeerd naar een staat van tot elkaar verhouden die de rest van het jaar gelijk is aan die van vóór het rituele jachtseizoen.

Deze bevelsbevoegdheden, die alleen tijdens rituelen worden uitgeoefend, worden veeal vertolkt door clowns. Hun bevelen kunnen volledig willekeurig en grenzeloos zijn. Dit is inderdaad een logische progressie, voor zover de soevereine macht uit haar vroegere kader barst, totdat ze niet langer beperkt is tot de rituelen zelf. Hij citeert de conclusie van Franse antropoloog Pierre Clastres (1934-1977) die stelde dat de opkomst van de bevelvoerende machten alleen uit de religieuze sfeer kon komen, uit de sfeer van de profetie. Maar niemand heeft deze theorie van de profetische opkomst van de staat ontwikkeld.

Nederland kent zijn eigen mythe over God en Oranje; Constandse 1932

Hij legt uit dat gewelddadige overtredingen noodzakelijk zijn als basis voor bevelsmacht, ook in het geval van de moderne staat: ‘Een staat ‘soeverein’ noemen, betekent uiteindelijk dat zijn hoogste autoriteiten buiten morele verantwoordelijkheid liggen. Om hun bevolking dwang op te leggen (zonder haar uit te roeien), bedenken moderne staten hun grote projecten in termen van niet te winnen oorlogen zoals: tegen armoede, misdaad, drugs, terreur… Hij keert terug naar het opleggen van rituele maatregelen aan een vorst om zijn politieke macht te controleren of te beperken, volgens ‘de dialectiek van het goddelijke en het heilige’.

Concluderend stelt David Graeber dat het soevereiniteitsbeginsel momenteel nog steeds ons sociale leven organiseert en dat het ‘buitengewoon moeilijk is uit te roeien’, tenzij we het dwangapparaat zelf afschaffen. En laten we niet vergeten, degenen die erin slagen normen en conventies te overtreden, worden altijd als goddelijk of narren beschouwd, soms beide.

De conclusie van Ernest London betreffende dit boek is: het levert een essentiële som op voor iedereen die geïnteresseerd is in de oorsprong van soevereiniteit en de mechanismen van macht.

Ernest London  (Vertaling door Thom Holterman; de bespreking is integraal te vinden op de site van Bibliothèque Fahrenheit 451, zie Online.]

Graeber, David en Marshall Sahlins, Sur les rois, Éditions La Tempête, Bordeaux, 2023, 706 blz., prijs 35 euro. 

No comments yet

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.