Spring naar inhoud

Murray Bookchin: Sociale Ecologie En Politiek. Op weg Naar Libertair Municipalisme

18/03/2018

De Amerikaanse libertaire politiek-filosoof Murray Bookchin (1921-2006) is wel de Kropotkin van ons tijdperk genoemd. Dit was dan voordat hij zich, vooral door ‘leefstijl’ anarchisten gedreven, van het anarchisme afkeerde en zich (vanaf 2000) communalist ging noemen, waarbij hij zich op de verbreiding van het libertair municipalisme ging toeleggen. Volgens mij ging hij gewoon door met ontwikkelen van zijn zienswijze, maar dan onder die andere banier. De kern ervan is en blijft: sociale ecologie. Dat wordt ook duidelijk als men de zojuist verschenen bundel met teksten van hem leest, geïllustreerd door Albo Helm, uitgekomen onder de titel Sociale ecologie en politiek. Hieronder bespreek ik eerst de opzet van deze bundel. Vervolgens kan ik niet nalaten enkele misvattingen te behandelen. Tot besluit besteed ik kort aandacht aan een van de ontmoetingen die ik met Bookchin had.

Opzet van het boek

Bij de opzet van het boek is er voor gekozen een achttal artikelen van Bookchin op te nemen. Die weerspiegelen niet alleen de ontwikkeling van zijn zienswijzen, maar tegelijk omvatten ze ook de kernen van zijn (politieke) denken. Marius de Geus heeft daarbij een onderhoudende inleiding geschreven, die de lezer kan helpen de verschillende artikelen te waarderen en te plaatsen. Aan dat geheel is toegevoegd een beschouwing van Roger Jacobs. Hij behandelt een thema waarvan Bookchin alleen het begin heeft meegemaakt, maar niet meer de voortgang. Roger Jacobs schrijft daarover in de vorm van een ‘revival van Bookchin’ in Turks en Syrisch Koerdistan. Na deze twee bijdragen van De Geus en Jacobs volgen de acht artikelen van Bookchin.

Het eerste artikel van hem stamt uit 1965 en komt uit een tekst over ‘stinkende steden en hun toenemende onleefbaarheid’. Hij uit zijn zorgen en benoemt de problemen. Het tweede artikel (1976) gaat in op de radicale landbouw en levert een pleidooi voor ecologisering. Het onderwerp is opmerkelijk te noemen omdat het ‘agrarische vraagstuk’ toen nog veelal buiten het gezichtsveld van anarchisten viel. Maar juist met het groeiend besef, dat de agrarische industrie aanstuurt op ongezond eten, is het niet vreemd dat de landbouwpolitiek in libertaire kringen als onderwerp terug is.

In het derde artikel (1964) wordt de ecologisering uitgewerkt in combinatie met revolutionair denken. Het vierde artikel verbreedt en verdiept dit thema vanuit de vraag wat de betekenis is van sociale ecologie (2007; gebaseerd op een postume verschenen uitgave). Hoe raak je uit de greep van een voortdurend en overal aanwezig kapitalisme? De beantwoording van die vraag hangt mede samen met het nadenken over de organisatie van de samenleving en het voeren van een radicale politiek. Dat staat ter behandeling in het vijfde artikel (1989). Het blijkt de aanzet tot een uitwerking van een omvangrijk en complex project, te weten het libertaire municipalisme. In de bundel komt dat in drie stappen aan de orde: het zesde artikel (1990) bespreekt de betekenis van het confederalisme, het zevende artikel (1991) levert een overzicht van het libertair municipalisme en het achtste (2002) brengt dit alles samen in ‘het communalistisch project’.

Door deze constructie van artikelen mag de lezer van de bundel zich op de hoogte achten van het levenswerk van Murray Bookchin. Dit betekent niet dat de discussie over bepaalde punten gesloten is. Ik denk dan aan enige misvattingen.

Misvattingen

Op een bepaald moment is de anarchist Bookchin om ‘ideologische’ redenen heftig in botsing gekomen met een aantal andere anarchisten. Het leidde tot zijn afscheid van het anarchisme (Plainfield, USA, 1999). Hij is zich toen communalist gaan noemen onder behoud van libertaire noties. De botsing kwam voort uit het voor hem onverteerbare ‘leefstijl’-anarchisme. Je zou in dit kader over ‘misvattingen’ kunnen spreken die bij hem spelen.

Hij schrijft bijvoorbeeld dat het anarchisme in zijn authentieke opvattingen een uiterst individualistische visie is (p. 196, bundel). Ik zie hier twee misvattingen. De ene betreft het idee van de ‘authentieke opvattingen’. Dat is een misvatting want het anarchisme kent geen ‘echte’ en ‘oorspronkelijke’ grondslag. Je kan misschien zeggen dat iemand voor het eerst de term ‘anarchisme’ is gaan gebruiken (vermoedelijk Proudhon, 1840). De andere misvatting is dat die oorspronkelijke opvatting een ‘uiterst individualistische visie’ omvat. Waar komt dat vandaan? Ik weet het niet. Wat ik wel weet is, dat de term anarchisme naar een instelling, situatie of samenleving verwijst, die geen opgelegde macht aanvaardt en waarbij mensen elkaars gelijken worden geacht. Je kan dus net zo goed beweren dat de authentieke opvatting een communalistische visie weerspiegelt. Het is dus onjuist om over anarchisme te spreken in termen van ‘authentiek’ in relatie tot ‘uiterst individualistisch’.

Dat klinkt ook door in de studie van bijvoorbeeld de Amerikaanse politicoloog Alan Ritter getiteld Anarchism, A theoretical analysis (1980). Hij concludeert op grond daarvan, dat het in het anarchisme gaat om de ontwikkeling van wat hij noemt ‘communale individualiteit’. Individualiteit vormt een uitgangspunt om over de groei (de ontplooiing) van de persoonlijkheid te spreken. Tegelijk vormt het maatschappelijk verband, de commune (cité, gemeente, gemeenschap), het aanknopingspunt voor libertaire organisatievormen. Er is sprake van een mix.

Ik twijfel er niet aan dat Bookchin hiermee zou kunnen leven, mede gelet op wat hij zelf aan ontwikkelingsgeschiedenis schrijft over mensen die tot maatschappelijk verzet komen (boeren, arbeiders). Als hij die ontwikkelingsgeschiedenis beschrijft, laat hij het anarchisme als een beweging van boeren verschijnen, gericht tegen de afbrokkelende feodale instellingen (p. 101, bundel; we zitten dan in een tijdperk dat de term ‘anarchisme’ überhaupt nog niet gebruikt wordt). Onder toepassing van goeddeels dezelfde begrippen komt men ze onder nieuwe historische omstandigheden tegen zoals tijdens de Franse Revolutie (Parijs van 1793; p. 102, bundel). Vervolgens ziet het anarchisme in de tweede helft van de 19de eeuw zich geplaatst voor nieuwe historische omstandigheden van het industrieproletariaat (ontwikkeling van het revolutionair syndicalisme). Dan, in de tweede helft van de 20ste eeuw vormen de enorme stedelijke agglomeraties en verschillende vormen van kapitalisme een nieuwe context. Het is daarop dat een antwoord moet worden gevonden, vanuit de eerdergenoemde principes. Wanneer Bookchin zijn antwoord in de vorm van libertair municipalisme formuleert, laat hij het steunen op de beste onderdelen van de oudere linkse ideologieën, namelijk het marxisme en anarchisme en meer in het bijzonder de libertaire socialistische traditie (p. 203, bundel). Zo wordt aan het anarchisme ontleend de nadruk op het afwijzen van de staat (anti-statelijkheid) en het omarmen van confederalisme. De wijze waarop Bookchin hier naar het anarchisme verwijst, kan geen anarchisme zijn beheerst door een uiterst individualisme. Zou hij dat wel doen dan waren zijn gegeven voorbeelden van anarchistische bewegingen daarmee volstrekt in tegenstelling.

Het is in dit verband ook dat hij de term ‘klassiek’ anarchisme gebruikt (p. 101 e.v., bundel). Eerst bepaalt hij door welke fundamentele libertaire principes de anarchistische beweging wordt beheerst: het streven naar een staatloze, gedecentraliseerde samenleving die gebaseerd is op het gemeenschappelijk bezit van de productiemiddelen. Steeds weer zal de invloed van het anarchisme afhangen van de kans die het ziet deze principes toe te passen onder nieuwe historische omstandigheden. ‘Klassiek’ verwijst dus naar het repeterend voorkomen van de genoemde principes (reden waarom ik spreek over ‘constanten’) en niet naar iets dat we achter ons hebben gelaten.

Schaarste of overvloed

Dan is er nog het punt dat Bookchin zo heftig heeft aangegrepen, dat hij het anarchisme de rug heeft toegekeerd. Dit is tot een verschil van inzicht te herleiden. Als uitgangspunt om dat te verduidelijken, neem ik het begrip schaarste zoals ik dat in de burgerlijke (kapitalistische) economie heb moeten leren te verstaan. Van schaarste is per definitie sprake vanwege de behoeften van mensen. Die worden als oneindig gezien terwijl tegelijk de middelen om daaraan te voldoen beperkt zijn. Dit leidt noodzakelijk tot keuzenprocessen over de inzet van de productiemiddelen, die in privaatbezit zijn. En er zal moeten worden gewerkt om aan de behoeften te voldoen. Zij die werken (factor Arbeid) doen dat in ondergeschiktheid aan de bezitters van de productiemiddelen (factor Kapitaal). Door afroming van de opbrengsten van de ‘collectieve kracht van de arbeid’ (Proudhon), weet het kapitaal zijn vermogen te accumuleren. ‘Schaarste’ vormt in de burgerlijke visie dan ook als legitimatie van de vermeerdering van rijkdom door uitbuiting van de Arbeid. Dit laatste is misschien een ‘marxistische’ visie, maar waarom zou dit niet ook een ‘anarchistische’ visie zijn als we Proudhon en zijn ‘eigendom is diefstal’ (1840) in die zin begrijpen. Kortom, arbeid krijgt in een niet-kapitalistische visie een geheel andere betekenis dan gebruikelijke (staats)kapitalistische. Dat is de kern van de kwestie.

Het wil nu dat antropologisch onderzoek leert, zoals dat van Marshal Sahlins’ Stone age economics (1972), dat pre-kapitalistische maatschappijen niet van schaarste maar van overvloed uit gingen. In tegenstelling tot wat de burgerlijke wetenschap over het afzien in het dagelijks leven van deze volken en het eeuwig op zoek zijn naar voedsel (enzovoort) ons had voorgehouden, beperkten die volken zich tot alledag en hadden zij veel vrije tijd. Zij wensten niet te accumuleren; zij weigerden daarvoor te werken (sommige volken hadden niet eens een werkwoord voor ‘arbeiden’). Het zijn onder meer de ‘anarcho-primitivisten’ onder de anarchisten die zich door een tekst als die van Sahlins aangesproken voelden. Dat leidde bij hen tot de draak steken met het in hun ogen ‘ouderwetse’ anarchisme (dat vooral op rationalisme en organisatie is gebaseerd). Ook Bookchin kreeg het daarmee te verduren (meer erover, klik op de site Ravage).

Antropologen als Sahlins en de Franse etnoloog Pierre Clastres hebben evenwel nooit beweerd dat je een-op-een de stenen tijdperk economie kan overbrengen op de 20ste eeuw. Zij kritiseerden er vooral de burgerlijke, kapitalistische economie mee, dat schaarste aanneemt als legitimatie van produceren, van meer produceren ten behoeve van financiële accumulatie en daarmee als de inzet van knechtende en uitbuitende arbeid. Het kan anders en in pre-kapitalistische samenlevingen deden ze het ook anders! De anarcho-primitivisten wezen die kant op. Bookchin vond dit ‘Spielerei’; het anarchisme had zich ermee gedegradeerd. Ik houd het erop dat we in een ‘post-schaarste tijdperk’ (Bookchin, Post-scarcity anarchism, zie daarin zijn tweede introductie van 1985) kunnen leven onder uitwerking van het libertair communalisme.

Anarchisme en staatsideologie

Hoewel ik de instelling van de anarcho-primitivisten dus begrijp, houd ik mij meer bezig met de sociaal-maatschappelijke inzichten zoals die van Bookchin. Dit dateert van lang terug. Daarom tot slot een historisch uitstapje, dat aansluit bij de opmerking die Marius de Geus in zijn inleiding bij de bundel maakt: Bookchin reisde in de jaren 1980 en 1990 veel naar Europa.

Het wil dat ik in de beginjaren 1980 in de juridische faculteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam het keuzevak ‘Anarchisme en staatsideologie’ verzorgde. Toen ik vernam dat Murray Bookchin weer in Europa zou zijn, nam ik contact met hem op en nodigde hem uit voor het geven van een gastcollege in het voornoemde keuzevak. Dit vond daadwerkelijk plaats op 26 maart 1981. Een van mijn collega’s, de strafrechtjurist John R. Blad, was daar ook bij aanwezig. Hij schreef een uitvoerig verslag in het universiteitsblad van het door Bookchin gehouden college (Quod Novum, 8 april 1981).

Nu ik dit verslag teruglees, valt mij onder meer op dat Bookchin al over ‘empowering’ sprak, toen de introductie van de term in de alternatieve politieke beweging nog op gang moest komen. ‘Het gaat bij alle activiteiten om de mensen – die door het politieke systeem ‘ont-machtigd’ zijn ten opzichte van hun eigen leven – opnieuw macht te geven (‘re-empowering’) zodat ze zich niet uitsluitend slachtoffer hoeven te voelen’, aldus Bookchin. John Blad noteerde ook langs welke weg Bookchin aangaf dat die ‘re-empowering’ gestalte kon krijgen: ‘Het moet gaan om ‘community-redevelopment’ (die tegelijkertijd een doorbreken van hiërarchische structuren betekent) door de terugkeer naar de menselijke schaal’. Uiteindelijk hoopt men daarmee tot de decentralisatie van de steden te komen. De reconstructie door de anarchisten van totaal vernietigde sociale structuren staat dan ook volgens Bookchin in schril contrast met de evident destructieve uitwerking van het kapitalistische systeem. De jaren die dan volgden werden door Bookchin gebruikt dit op allerlei punten uit te werken. De voorliggende bundel levert daarvan het bewijs.

Thom Holterman

BOOKCHIN, Murray, Sociale ecologie en politiek, Bookchins radicale politieke ideeën over een duurzame en libertaire maatschappij, ingeleid door Marius de Geus, uitgebreid met een evaluatie door Roger Jacobs onder de titel ‘Bookchins revival in Turks en Syrisch Koerdistan’, Kelderuitgeverij, Utrecht, 2018, 219 blz., prijs 15 euro (te bestellen op: http://www.kelderuitgeverij.nl ).

No comments yet

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.