Spring naar inhoud

Kritisch Pragmatisme: Het Anarchisme Van Paul Goodman. Deel II

18/12/2016
Paul Goodman

Paul Goodman

In het eerste deel van de bespreking van het boek van Blankertz over Paul Goodman en het kritisch pragmatisme, heb ik vooral iets van zijn leven en de kwestie van de actualiteitswaarde van zijn werk besproken. In dit tweede deel ga ik vooral in op het kritisch pragmatisme zoals dat bij Goodman te vinden is. Daarvoor baseer ik mij weer geheel op Blankertz.

goodmanpragma052

Het vrije onafhankelijk burgerinitiatief

Zoals uit het eerste deel bleek heeft Goodman nooit een omvattend maatschappij veranderend voorstel gedaan. In plaats daarvan beval hij slechts kleine stappen aan en, wat libertair gezien van belang is, wat hij voorstelde behoefde nooit meer staat. Dat is anders bij menig voorstel uit andere politieke hoeken: veelal gaan voorstellen samen met uitbreiding van de staat. Bij Goodman draait het veeleer om versterking bij elke stap van het vrije onafhankelijke burgerinitiatief. Goodman’s antistatelijke consequentie is dan ook opmerkenswaardig, aldus Blankertz.

Goodman leverde ook steeds de legitimatie voor zijn vorm van politiek. Het is namelijk niet voldoende de staat zijn theoretische legitimatie te bestrijden, zoals anderen op slechts één punt doen binnen hun werk: de Franse antropoloog Clastres op antropologische gronden, de Amerikaanse filosoof R.P. Wolff op filosofische gronden, de Amerikaanse anarchokapitalist Rothbard op economische gronden. De de-legitimatie van de staat zegt namelijk nog niets over de voorwaarden van de mogelijkheid voor concrete ontstatelijking.

Het handelen van mensen zoals ze hier en nu zijn, moet uitgangspunt van aanbevelingen zijn, wil men niet uitsluitend op papier bezig willen zijn. Dit lijkt mij het geval bij anarchisten die het anarchisme alleen als ‘kritische theorie’ gebruiken. Daar is overigens niets op tegen – veelal houdt het een ieder bij de les.

Vanuit de door Blankertz gegeven overweging komt hij bij het pragmatisme van Goodman terecht, dat een instrument vormt van de praktijk. Bij Goodman vindt men het oorspronkelijke gebruik van pragmatisme: de theorie heeft de opgeleverde praktijk kritisch verwerkt en daarbij een zinvolle toekomstige praktijk beraamt, klaar voor gebruik. Dit is iets anders dan dat de theorie zich blind aan de praktijk ondergeschikt maakt. Dat doet het pragmatisme van de technocratische politici, van de ‘sociale ingenieurs’. Met name voor (neo-)marxistische theoretici is het dat type pragmatisme, dat door hen als een filosofie voor het behoud van gevestigde belangen wordt gekritiseerd.

Blankertz is niet blind voor die kritiek. Hij confronteert de zienswijze van Goodman met die van het neomarxisme. Daarbij beperkt hij zich voornamelijk tot Adorno en Marcuse (Frankfurter Schule), omdat die naar zijn oordeel de meest consequente neomarxisten zijn geweest, overigens ieder op zijn manier. Ik merk daarbij nog op dat het treft, dat deze theoretici in dezelfde tijd actief waren als Goodman. Met de confrontatie heeft Blankertz voor te onderzoeken of het pragmatisme in de zin van Goodman zich als kritisch pragmatisme weet te realiseren, of dat het een illusie is.

Een verschil tussen de zienswijze van Adorno en Goodman is, dat Adorno wordt beheerst door een pessimisme waarbij het subject in de bestaande maatschappelijke totaliteit als geliquideerd wordt gezien. Goodman meent daarentegen dat de mens meer tot verzet geneigd is (‘widerstandsfähig’) dan in de neomarxistische theorie aangenomen.

Filosofische schatplichtigheid

goodmanboek-poetry

Blankertz gaat, alvorens het kritisch pragmatische bij Goodman toe te lichten, eerst de filosofische traditie na van waaruit hij zijn sociale kritiek heeft ontwikkeld en aan wie hij daarbij schatplichtig is. Zijn opvatting van die traditie en wat hij eraan ontleend, is de autonomie van het subject. Het gaat hem om de mogelijkheid het autonoom reflecterende denken naar voren te halen. Zo gezien hebben vrome filosofen als Thomas van Aquino het atheïsme voorbereid en staatserkennende filosofen als Hobbes het anarchisme. Goodman’s eigen traditie is die van het anarchisme. Daaronder verstaat hij niet de ene of de andere bepaalde politieke theorie of praktijk, maar, aldus Blankertz, alle praktische en theoretische tendensen, die enerzijds op individuele autonomie en sociaal zelfbestuur, anderzijds tegen machtuitoefenende centralisatie gericht zijn.

Blankertz behandelt een aantal persoonlijkheden die voor Goodman van belang zijn geweest, uit verschillende tijden (van Aristoteles tot Kant, Nietzsche, Freud, Gandhi en Kropotkin). Van de pragmatische filosofen verwijst hij naar John Dewey als degene, die de grootste invloed heeft gehad op Goodman. Het probleem daarbij is dat niet ontkend kan worden, zoals eerder bleek, dat van het pragmatisme op een technocratische wijze gebruik is gemaakt. Maar Goodman wijst erop dat Dewey zelf dacht aan arbeiderszelfbestuur en educatie voor zo’n manier van besturen (als hij het over ‘management’ had).

Dewey was namelijk de meest geëngageerde van de pragmatici voor Goodman, en Dewey heeft zich ook ingezet tegen de degeneratie van het pragmatisme: in wetenschappelijke zin tegen het ‘blote’ empirisme en in politieke zin tegen de ‘sociale technieken’ (de ‘sociale ingenieurs’ aan het werk). Het vastpinnen van de status quo door aanpassingstechnieken is onzin. Ieder mens wordt in staat geacht om met zijn handelen in te grijpen in wat hij als onaf onderkent en om voortdurend een veranderende wereld te structureren. Dewey’s argument voor de eis was pragmatisch, want anders zou de creatieve kracht van de maatschappij verloren gaan. Deze wijze van zien is open: de wereld is een ‘worden’.

Hier komen we opnieuw een onderscheid met het (neo-)marxisme tegen. Het marxisme wordt door Blankertz begrepen als een gesloten systeem. Met ‘geslotenheid’ wijst hij op de totalitaire legitimatiestrategie. Die legitimatiestructuur hebben Marx en Engels geleverd en is geen uitvinding van Lenin, Stalin of Mao. Hun geschiedenistheorie, waarin de historische ‘ontwikkeling’ vastligt, sluit pragmatisme uit. Nu de verschillende posities wat zijn uitgezuiverd, lijkt mij het tijd om de overstap naar een verheldering van het kritisch pragmatisme te maken.

Kritisch pragmatisme

goodman-communitas

Paul Goodman heeft zijn individuele ervaring liggen in protest tegen bestaande maatschappelijke toestanden. Hij heeft daardoor het filosofisch pragmatisme ingezet en omgewerkt tot kritisch pragmatisme. Goodman is evenwel een ‘onsystematische’ denker; zo heeft hij geen systematisch boek over kritisch pragmatisme geschreven. De vraag die een interpretator te beantwoorden heeft, is of aan dat onsystematisch werk toch een geldigheidsuitspraak te ontlenen is. Kan een uitspraak, zo vraagt Blankertz zich af, die hoogst subjectief is omdat die afkomstig is uit een individueel levensperspectief en ook slechts van daaruit betekenis is te verlenen, toch een intersubjectieve geldigheid verwerven? Kan, korter gezegd, het onsystematische als systeem gereconstrueerd worden? Voor Blankertz is het antwoord hierop bevestigend. Hij schrijft die mogelijkheid toe aan de manier van werken, waarbij Goodman het noch om methodische verabsolutering noch om verabsoluteerde subjectiviteit ging. Goodman koos een tussenweg, die van het kritisch pragmatisme.

Pragmatisme is subjectief, merkt Blankertz op. De waarneming van problemen en de strategieën ten behoeve van een oplossing, komen uit de biografisch-historische constellatie van het subject. Het enige criterium voor het argumenteren is volgens Blankertz daarbij de evidentie (klaarblijkelijkheid). Hoe loopt dat? In eerste instantie is het argument alleen voor het handelend subject evident. Vervolgens wordt het argument in de sociale context gebracht om zijn intersubjectiviteit en veralgemeniseerbaarheid te bewijzen. Daaruit volgt, zoals Blankertz betoogt, dat de geldigheidsuitspraak alleen via het laten-gelden, gehonoreerd kan worden. Een libertair element daarbij is dat dwang zich pragmatisch niet laat legitimeren, sociaal noch intellectueel.

Hiermee heeft Blankertz een samenvatting gegeven van de methode van het kritisch pragmatisme. De methode kent twee vooronderstellingen. Enerzijds vertrouwt die op verstandigheid en universaliteit van het denken in de traditie; dit verwijst naar bovenindividuele binding aan objectieve structuren in het denken (als twee maal twee geen vier meer is, houdt het op – behalve natuurlijk voor wiskundigen). Anderzijds wordt de onmiddellijke toegang van mensen verondersteld tot de ‘natuur’ der dingen; dat verwijst naar de erkenning van de subjectiviteit van alle menselijke verhoudingen, ook de theoretische.

Mogelijkheid van een alternatieve maatschappelijk werkelijkheid

Het voorgaande zal als abstract ervaren worden en daarom is het goed een voorbeeld te geven hoe Goodman het kritisch pragmatische inzet. Blankertz citeert daarvoor wat Goodman schrijft naar aanleiding van een discussie over decentralisering in 1965. In die discussie betoogt een student dat zonder tussenkomst van de Federale regering (van de USA), de zwarte bevolking in het Zuiden niet hun burgerrechten kunnen laten gelden. (…) De basale vergissing van deze student aldus Goodman, is te denken dat de segregatievoorschriften geformuleerd door de afzonderlijke zuidelijke staten van de USA, een vorm van decentralisme is. (…) Als elke lokale eenheid daartoe inderdaad de mogelijkheid had, dan zouden in de counties (politieke en geografische eenheden binnen een staat) waar de zwarte bevolking in de meerderheid is, heel verschillende voorschriften gelden! En daarmee zouden zij een zinvolle keus hebben verschaft voor andere zwarten om daarnaartoe te verhuizen.

Het citaat is ‘kritisch’ wat het gebruik van verschillende termen aangaat (centralisering/decentralisering en zijn effecten) en ‘pragmatisch’ waar het slechts met een vingerwijzing aangeeft, hoe de politieke situatie fundamenteel te veranderen. Daarmee heeft Goodman onderwijl ook de (Federale) staatsmacht en de ogenschijnlijke noodzaak van het gebruik ervan, gepasseerd.

In de zienswijze van Goodman kan het pragmatisme alleen kritisch zijn wanneer het zich in het teken van een alternatieve werkelijkheid laat plaatsen. Dit houdt enerzijds in, dat het gericht is op het bereiken van een betere toestand in het heden en te kritiseren toestanden opspoort; anderzijds moet de voortdurende werkzaamheid op koers worden gehouden.

goodmanblackflag053

Wat mag dan wel de maatstaf van de kritiek op de maatschappij zijn? Alvorens op die vraag in te gaan is het goed erop te wijzen dat Goodman ‘de maatschappij’ een rare abstractie vindt, namelijk waar het voor een ‘ding’ wordt gehouden – zoals vaak in de uitdrukking ‘mens en maatschappij’. Het gaat niet om een ‘ding’, maar om een relationeel verschijnsel. Als je ‘maatschappij’ zo ziet, valt die voor Goodman uiteen in matrixjes van face-to-face gemeenschappen, private fantasieën, verschuivende sub-gemeenschappen waarin de meeste mensen veelal hun leven leiden. Als je ‘maatschappij’ op die manier begrijpt, zegt Goodman, valt met het begrip te werken. Want wat hij doet, is steeds weer radicaal aanhaken aan kwesties die op lokale situaties zijn toegesneden. De reden is dat het niet aangaat voor het gehele land uniforme veranderingen toe te passen.

Wat de kritiek op de maatschappij aangaat, geldt voor Goodman de voorwaarde van de mogelijkheid van pragmatisme mee te denken. Dat vormt de maatstaf. Het is door deze stap dat pragmatisme kritisch wordt, aldus Blankertz. En het is precies deze stap die Goodman zet in zijn kritiek op centralisme en zijn opeisen van decentralisering (we kwamen het in de discussie over segregatievoorschriften tegen en zojuist in de omschrijving van ‘maatschappij’). De eis komt direct voort uit de vraag onder welke maatschappelijke voorwaarden een pragmatische houding mogelijk is.

Social engineering?

Het tegendeel komen we tegen bij de positivistische ‘sociale ingenieurs’ (social engineering). In de eerste plaats zullen zij in tegenstelling tot Goodman erop wijzen dat zijn gedifferentieerde benadering ‘administratief’ onuitvoerbaar is en ‘politiek’ ondenkbaar. In de tweede plaats laten zij het nemen van beslissingen van voor het hele land voorgestelde uniforme veranderingen, over aan de ‘meerderheid’ (parlementaire beslissing) of aan centrale instanties. Daarmee blijven zij binnen de bestaande verhoudingen en bestendigen zij het bestaande bestel. Goodman mikt op uitvoering door betrokkenen (in de lokale situatie) en toont de mogelijkheden van veranderingen van het bestaande bestel. Voor zover sociale ingenieurs ‘pragmatisch’ te werk gaan, verwerpt Goodman een dergelijk pragmatisme als niet kritisch.

paul_poster

In dit verband is op te merken dat neomarxisten ‘pragmatisme’ voor historisch onbeduidend houden, zoals Blankertz dit uitdrukt. Maar in de ogen van Goodman kan een geplande overal uniforme werkzame omvattende hervorming – die neomarxisten voor nodig houden – even zo weinig resultaat opleveren als het ‘stukwerk’ van sociale ingenieurs.

Het neomarxisme, ondermeer dat van Adorno, is doortrokken van niet onbegrijpelijk cultuurpessimistische overwegingen. Dat Auschwitz mogelijk was, heeft een verzengend pessimisme geopenbaard. Het industrieelmilitair complex blijft daarbij zorgen voor voldoende brandstof om dat pessimisme aan te wakkeren: van Hiroshima, Nagasaki tot Aleppo (Syrië) aan toe.

De ‘Kritische Theorie’ van de neomarxistische Frankfurter Schule (Horkheimer, Adorno, Marcuse en anderen) is dan ook een theorie zonder zicht op een andere, toekomstige maatschappij. Daartoe draagt het pessimisme bij; bovendien betreft het neomarxistische concept van de maatschappij een gesloten totaliteit. Hier toont zich een tegenstelling met het kritisch pragmatisme dat wel zo’n ‘dubbel’ kent: kritisch èn gericht op een andere, mogelijke maatschappij. Het kritisch pragmatisme staat dit toe omdat het, zoals Blankertz het formuleert, filosofisch gelegitimeerd wordt door de scepsis tegen absolute waarheid.

Thom Holterman

No comments yet

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.